Samenvatting: 3110 Tentamen Bewegingsonderwijs | HZ
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van 3110 tentamen bewegingsonderwijs | HZ
-
1 De ontwikkeling van het zelfconcept
Dit is een preview. Er zijn 9 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
Wat geloven personen met zelfvertrouwen?d
Dat ze dingen kunnen laten gebeuren in overeenstemming met hun wensen.
-
Geef een voorbeeld van een situatie waarbij het zelfvertrouwen geen verband houdt met de zelfwaardering.
Een kind met een vrij laag zelfvertrouwen bij gymnastiek (bijv. bokspringen), kan toch een hoge zelfwaardering in het algemeen hebben. Het zelfvertrouwen is dan duidelijk gerelateerd aan een bepaalde situatie en dus daarvan afhankelijk.
-
Waarom staat het zelfvertrouwen toch vaak in verband met de zelfwaardering?
Als een kind in een bepaalde situatie weinig zelfvertrouwen heeft, bijv. bij het bokspringen, dan kan dat kind toch over het algemeen een hoge zelfwaardering hebben. Maar die kans is kleiner als de betreffende situatie belangrijk gevonden wordt door andere kinderen, ouders, de leerkracht en door het kind zelf.
-
Noem de begrippen in de juiste volgorde van de hierarchische beschouwing van de ontwikkeling van het zelfconcept
beleefde competentie --> competentie -->zelfvertrouwen --> zelfwaardering --> zelfconcept
-
Waarom is het goed zijn in bewegen belangrijk voor het zelfconcept van veel kinderen?
Vaak wordt het goed zijn in bewegen door kinderen in de leeftijd van 8 tot 12 jaar belangrijk gevonden. De competenties rondom het bewegen worden dan ook belangrijk voor de ontwikkeling van het zelfconcept.
-
Is het zelfconcept aangeboren of aangeleerd? En kun je het nog veranderen bij, bijvoorbeeld, een volwassene?
Het zelfconcept is geleerd tijdens de kindertijd en als het zich eenmaal volledig heeft gevestigd is het bijna onmogelijk om het te veranderen.
-
Leg uit wat voor invloed het kan hebben op een mensenleven als het in de eerste maanden bijv. is verwaarloosd of slecht verzorgd is.
De eerste maanden in een mensenleven zijn cruciaal voor de ontwikkeling van het zelfconcept. Intimiteit, warmte en liefde van de ouders voor het kind, drukken een eerste gevoel uit voor het kind dat er zijn mag. Vertrouwen is daarbij een kernbegrip. Mist een kind dit in de eerste maanden van zijn leven, dan kan dit dus evengoed een negatieve impact hebben op het zelfconcept.
-
Hoe draagt de omgeving van een kind eraan bij om een positief zelfconcept te ontwikkelen?
De omgeving (ouders, leerkrachten, trainers etc.) kan een atmosfeer creëeren waarin het kind wordt uitgedaagd om beslissingen te nemen. Als de verwachtingen van deze belangrijke personen / identificatiefiguren op een positieve manier geuit worden ('ik heb vertrouwen in je, dat je het kunt') dan wordt het zelfconcept positiever.
-
Leg uit hoe de beleefde competentie de interesse in het blijven ontplooien van activiteiten en in verdere pogingen om taken onder de knie te krijgen beïnvloedt.
Wanneer iemand zichzelf waarneemt en beleeft als competent in bewegen, z 'n interesse in het bewegen zal blijven bestaan.
-
Wat voor gedrag vertoont een kind mogelijk wanneer het een slecht zelfconcept heeft?
- met angst reageren op nieuwe ervaringen
- een zelfbeschermingsmechanisme opbouwen dat begaseerd is op opzettelijk mislukken.
- een nieuwe activiteit vaak niet eens proberen- zich veel zorgen maken over wat anderen van hen denken
- na enkele succeservaringen alsnog denken dat het 'tijdelijk geluk' was en dat het binnenkort toch wel weer fout zal gaan
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden