Onrechtmatige daad en andere verbintenissen uit de wet

5 belangrijke vragen over Onrechtmatige daad en andere verbintenissen uit de wet

Er vallen twee gevallen buiten het bereik van de onrechtmatige daad.

Dat is ten eerste wanneer iemand zelf schade aan zijn eigen zaak aanricht, bijvoorbeeld het laten vallen van de eigen televisie. Ten tweede wanneer het gaat om wanprestatie, bijvoorbeeld wanneer de iemand een computer zou leveren en bij de reparatie vliegt deze (per ongeluk) in brand. Doordat de overeenkomst nu niet kan worden nagekomen, is er geen sprake van een onrechtmatige daad, maar van wanprestatie.

Van gevaarzetting is sprake wanneer een individu een gevaar in het leven roept dat groter is dan een gevaar waar een normaal mens op verdacht hoeft te zijn. Het individu handelt hiermee onrechtmatig. In HR 5 november 1965, LJN AB7079; NJ 1966/136 (Coca-Cola/Duchateau of: Kelderluik) formuleerde de Hoge Raad vier criteria voor de vaststelling van gevaarzetting:

  1. Is het waarschijnlijk dat het slachtoffer het gevaar niet of niet tijdig onderkent;
  2. Is er een grote kans tot ongeval;

  3. wat is de ernst van de mogelijke gevolgen;

  4. Hadden er gemakkelijk veiligheidsmaatregelen kunnen worden getroffen.

Een onrechtmatige daad kan toegerekend worden aan de dader op twee manieren (zie artikel 6:162 lid 3 BW) :

  1. Door de schuld van de dader. Door een doen of nalaten veroorzaakt de dader schade bij een ander. Als de schuld ontbreekt, kan er geen onrechtmatige daad worden toegerekend, zoals bijvoorbeeld bij een onder curatele gestelde, aangezien deze geen rechtshandelingen kunnen aangaan;
  2. De onrechtmatige daad kan worden toegerekend wanneer de wet dit bepaalt (zie bijvoorbeeld artikel 6:165 lid 1 BW) of volgens de in het verkeer geldende opvattingen.

  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Art. 6:95 BW noemt twee soorten schade:

  1. Vermogensschade. Alle op geld waardeerbare schade. Dit is zowel verliesschade als gederfde winst.
  2. Ander nadeel, zoals neergelegd in artikel 6:106 BW. Schending van de goede naam of ontsiering van het uiterlijk zijn hier voorbeelden van.

De onrechtmatige daad moet de oorzaak zijn van de opgelopen schade, veelal aangeduid met de term ‘conditio sine qua non’ (‘de voorwaarde zonder welke niet ... ’). Sinds HR 20 maart 1970, LJN AC5007; NJ 1970/251 (Doorenbos/Intercommunale Waterleiding) wordt bij het vaststellen van het causaal verband de voorzienbaarheid en de redelijkheid meegenomen bij de beoordeling.

Ten eerste moet het dus te voorzien zijn dat een bepaalde handeling de bepaalde schade redelijkerwijs zou kunnen veroorzaken, de adequatieleer.

Ten tweede is de redelijkheid in het geding. De dader is voor alle schade aansprakelijk, tenzij de vorm van de schade zo uitzonderlijk of zo ver verwijderd is van de gedraging dat die schade naar redelijkheid niet aan de dader toegerekend kan worden. Zie hiervoor ook artikel 6:98 BW.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo