Samenvatting: Algemene Economie

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Algemene economie

  • 1 Macro economie

  • 1.3 Binnenlands product en nationaal inkomen

    Dit is een preview. Er zijn 5 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.3
    Laat hier meer flashcards zien

  • Beschrijf het mogelijke lange termijneffect van de productie en de afzet van investeringsgoederen op de ontwikkeling van het bbp.

    Productie en afzet van investeringsgoederen leiden tot het instandhouden en/of het uitbreiden van de productie capaciteit. De omvang van de productiecapaciteit is een van de bepalende factoren voor de grootte van het bbp.
  • Hoe kan, uitgaande van het bruto nationaal product tegen factorkosten, het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen worden berekend?

    Uitgaande van het bruto nationaal product (bnp) tegen factorkosten kan het netto nationaal inkomen tegen martkprijzen worden berekend door het bnp te vermeerderen met de indirecte belastingen, en te verminderen met de door de overheid verleende prijsverlagende subsidies alsmede de afschrijvingen van bedrijven en overheid.
  • Van een bepaalde economie zijn de volgende gegevens bekend (in miljarden geldeenheden):Bruto binnenlands product tegen marktprijzen: 435Consumptie van de gezinnen: 260Consumptie van de overheid: 70Bruto-investeringen: 85Uitvoer: 225Bereken de waarde van de invoer

    Bruto binnenlands product + invoer = totaal van de middelen = totaal van de bestedingen.
    De totale bestedingen zijn: 260 + 70 + 85 + 225 = 640 435 + invoer = 640
    Invoer = 640 - 435 = 205.
  • Veronderstel dat van een bepaalde economie de volgende gegevens bekend zijn (in miljarden geldeenheden):Toegevoegde waarde bedrijven (bruto tegen marktprijzen): 400Toegevoegde waarde overheid (bruto tegen marktprijzen): 50Saldo primaire inkomensoverdrachten aan het buitenland: 2Indirecte belastingen: 60Prijsverlagende subsidies: 15Afschrijvingen: 40Bereken het bbp tegen marktprijzen

    Bruto binnenlands product (marktprijzen) = toegevoegde waarde bedrijven + toegevoegde waarde overheid = 400 + 50 = 450.
  • Veronderstel dat van een bepaalde economie de volgende gegevens bekend zijn (in miljarden geldeenheden):Toegevoegde waarde bedrijven (bruto tegen marktprijzen): 400Toegevoegde waarde overheid (bruto tegen marktprijzen): 50Saldo primaire inkomensoverdrachten aan het buitenland: 2Indirecte belastingen: 60Prijsverlagende subsidies: 15Afschrijvingen: 40Bereken het BNP tegen marktprijzen

    Bruto nationaal product (marktprijzen) = bruto binnenlands product - saldo primaire inkomensoverdrachten aan het buitenland = 450 - 2 = 448.
  • Veronderstel dat van een bepaalde economie de volgende gegevens bekend zijn (in miljarden geldeenheden):Toegevoegde waarde bedrijven (bruto tegen marktprijzen): 400Toegevoegde waarde overheid (bruto tegen marktprijzen): 50Saldo primaire inkomensoverdrachten aan het buitenland: 2Indirecte belastingen: 60Prijsverlagende subsidies: 15Afschrijvingen: 40 Bereken het netto nationaal product tegen marktprijzen

    Netto nationaal product (marktprijzen) = bruto nationaal product (marktprijzen) - afschrijvingen = 448 - 40 = 408.
  • Veronderstel dat van een bepaalde economie de volgende gegevens bekend zijn (in miljarden geldeenheden):Toegevoegde waarde bedrijven (bruto tegen marktprijzen): 400Toegevoegde waarde overheid (bruto tegen marktprijzen): 50Saldo primaire inkomensoverdrachten aan het buitenland: 2Indirecte belastingen: 60Prijsverlagende subsidies: 15Afschrijvingen: 40Bereken het netto nationaal inkomen tegen factorkosten

    Netto nationaal inkomen (factorkosten) = netto nationaal inkomen (marktprijzen) - indirecte belastingen + prijsverlagende subsidies = 408 - 60 + 15 = 363.
  • 2 Prijsvorming

  • 2.2 De vraag naar goederen

    Dit is een preview. Er zijn 2 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Noem vier factoren die de vraag naar een consumptiegoed beïnvloeden.

    De behoefteschema van de consument
    De prijs van het goed
    De prijzen van substitutiegoederen
    De inkomen van consumenten
  • Noem twee oorzaken waardoor de collectieve vraagcurve een dalend verloop heeft.

    - Door de ongelijke inkomensverdeling zal de gevraagde hoeveelheid van  een goed groter zijn bij een lagere prijs omdat het goed binnen het bereik komt van een grotere groep personen.
    - Zij die bij de hogere prijs als koper optraden zullen bij de lagere prijs meer van dit goed willen kopen.
  • 2.3 Elasticiteiten

    Dit is een preview. Er zijn 7 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.3
    Laat hier meer flashcards zien

  • Noem twee situaties, waarbij de prijselasticiteit van een vraagschaal voor elk punt van de schaal hetzelfde is en vermeld daarbij tevens de prijselasticiteit.

    - Indien de vraagcurve een verticale verloop heeft: Ep = 0 (volkomen inelastisch)
    - Indien de vraagcurve een horizontale verloop heeft: Ep = oneindig (volkomen elastisch)

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart