Algemene farmacologische beginselen - Farmacokinetische fase - distributie

3 belangrijke vragen over Algemene farmacologische beginselen - Farmacokinetische fase - distributie

Distributie kan snel of traag gaan, van wat hangt dit af?

Van het vermogen v/h geneesmiddel om te koppelen aan bloedeiwitten (albumine)

Leg uit hoe de distributie van een geneesmiddel in zijn werk gaat, aan de hand van het voorkomen van farmacon in het bloed.

Vanuit het plasma wordt de werkzame stof naar de weefsels gebracht.

De werkzame stof is aanwezig in het bloed onder 2 vormen:
  1. gebonden aan eiwitten in het bloed
  2. vrij farmacon

Het vrije farmacon kan snel en vlot naar de weefsels gaan via het extra cellulair vocht (ECV).
Tot zolang er geen evenwicht is tussen het vrije farmacon in bloed en ECV blijft de distributie doorgaan.

Het farmacon dat gebonden is aan bloedeiwitten dient als depot en kan de bloedbaan niet verlaten.
Hier kan enkel uit geput worden wanneer het vrije farmacon verbruikt is.

 

Welke gevolgen heeft het wanneer een medicijn een sterke eiwitbinding heeft?

= meer farmacon verzegeld aan bloedeiwitten

  • tragere werking want tragere distributie naar de weefsels
  • minder effect
  • minder risico op toxicatie
  • medicijn uitgescheiden via nieren = verlenging werkingsduur (want gebonden aan eiwit kan het niet via nieren uitgescheiden worden)
  • medicijn uitgescheiden via lever = werkingsduur korter (eiwitgebonden kan sneller via lever uitgescheiden worden)

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo