Startpagina / Samenvattingen / Basiscursus recht / bank-huis-maart

Afronding - Algemeen vermogensrecht - Absolute en relatieve vermogensrechten

3 belangrijke vragen over Afronding - Algemeen vermogensrecht - Absolute en relatieve vermogensrechten

A is eigenaar van een stuk landbouwgrond. Op 1 januari vestigt A een recht van erfpacht op de grond ten gunste van B. Op 1 februari gaat A naar de bank en sluit daar een lening af. Tot zekerheid voor de terugbetaling van het geleende, vestigt A een hypotheek op de grond ten gunste van de bank. Na verloop van tijd kan A niet meer aan zijn betalingsverplichtingen jegens de bank voldoen. De bank gaat tot executie (openbare verkoop) van de grond over.
Wat is de rechtspositie van B?

De bank dient het recht van de erfpachter B te respecteren, omdat het
(absolute) erfpachtrecht ouder is dan het (absolute) hypotheekrecht (
droit de priorité). De bank kan dus slechts een stuk grond verkopen dat bezwaard is met een recht van erfpacht.

A verhuurt zijn huis op 1 januari aan B voor € 1000,– per maand. De huur zal ingaan op 1 maart. Op 1 februari loopt A een zekere C tegen het lijf die bereid is € 1200,– per maand te betalen. Daarop verhuurt A het huis aan C. De huur zal ingaan op 1 maart. Wie mag op 1 maart het huis betrekken?

B en C kunnen evenveel rechten doen gelden. Het feit dat A het huis eerst aan B heeft verhuurd, doet daaraan niets af. Een rangorde op basis van het
moment van totstandkoming van de huurovereenkomst bestaat niet, omdat
het in casu om relatieve rechten gaat. Uiteraard zal A op 1 maart hetzij B hetzij C moeten teleurstellen. Dat betekent dat thans reeds vaststaat dat er sprake zal zijn van toerekenbare niet-nakoming (wanprestatie, art. 6:74, eerste lid, BW)