Toediening diergeneesmiddelen

29 belangrijke vragen over Toediening diergeneesmiddelen

Waar is de toedieningsvorm afhankelijk van? (5x)

1. Diersoort
2. Diergeneesmiddel
3. Oorzaak vd ziekte (ziekteverwekker)
4. Gezondheidstoestand
5. Hoeveelheid medicijn

Hoe worden de dosering en frequentie van toediening bepaald?

Door de snelheid waarmee de concentratie in het lichaam afneemt (via nieren, darmen, lever, opstapeling weefsels)

Wat is topicale toediening. Geef voor- en nadelen en voorbeelden.

Toediening op huid en slijmvliezen: huid, oren, ogen, uier

* Voordelen:
- gemakkelijk toe te dienen
- blijft ter plaatse (minder kans op systemische bijwerkingen)

* Nadelen:
- korte werkingsduur
- oplikken (komt dan onbedoeld in maag-darmkanaal)
- kan omgeving bevuilen
- niet nauwkeurig te doseren

*Bijvoorbeeld: zalf, crème, gel, suspensie, vloeistof, spray
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat is orale toediening. Geef voor- en nadelen en voorbeelden.

Toediening via de bek (per os).

* Voordelen:
- gemakkelijk toe te dienen
- nauwkeurig te doseren
- grote aantallen dieren tegelijk behandelen

* Nadelen:
- Igv braken, diarree etc is opname (en dus dosis) onzeker
- kan braken opwekken
- bijsmaak?
- zieke dieren drinken en eten minder
- verstoring darmflora (m.n. antibiotica)

* Voorbeelden:
- vaste stoffen: tabletten, pillen, bolussen, capsules, ouwels, granulaat, poeders
- vloeibare stoffen: vloeistoffen, siropen, pasta's
- door het voer (koppelmedicatie bij landbouwhuisdieren)
- door het drinkwater (koppelmedicatie bij landbouwhuisdieren)
- als topdressing

Wat is een reden om gebruik te maken van rectale toediening? Geef voorbeelden.

- Medicijn wordt snel opgenomen in het bloed ( binnen 15 min)
- Omzeilt de afbrekende werking vd lever
- Gevoelig maaslijmvlies wordt gespaard, waardoor brakend dier toch medicijnen toegediend kan krijgen zonder injectietechniek

*Voorbeelden: klysma, zetpil, rectiool, spuit, sonde, laxans

Wat is parentale toediening. Welke soorten ken je? (9x)

Alle toedieningen via een injectie.

1. Subcutaan (sc): onder de huid
2. Intradermaal (id): in de huid
3. Intramusculair (im): in de spieren
4. Intraveneus (iv): in een ader
5. Intraperitonaal (ip): in de buikholte
6. Intracardiaal: in het hart
7. Intra-arterieel: in een slagader
8. Intrathoracaal: in de borstholte
9. Epiduraal, sacraal: in de holte rond het ruggenmerg (ruggenprik)

Benoem de algemene regels voor injectietechniek (7x).

1. Desinfectie injectieplek (alcohol 70%)
2. Spuiten/naalden moeten steriel zijn
3. Geen lucht in spuit of naald
4. Geen koude vloeistoffen (op lichaamstemperatuur)
5. Aanwijzingen verpakking opvolgen
6. Schuine zijde boven (zodat maatverdeling zichtbaar is)
7. Houd dier in de gaten tijdens en na injecteren

Waarom is het belangrijk dat er geen lucht in de spuit of naald zit alvorens te injecteren?

Dan klopt de dosering niet en er mag geen luchtbel in het bloedvat komen.

Benoem de kenmerken van de subcutane injectie. (4x)

sc = onder de huid
1. Waar de huid ruim op het lichaam zit (hond/kat: nekvel, achter elleboog op de borstwand)
2. Na inbrengen moet naald onder de huid voelbaar heen en weer te bewegen zijn
3. Even zuiger optrekken om te zien dat er geen bloedvat aangeprikt is
4. In te spuiten volume kan groot zijn

Benoem de kenmerken van de intradermale injectie. (4x)

id = in de huid
1. Opname injectievloeistof verloopt langzaam (slechte bloedvoorziening)
2. Uitsluitend diagnosemiddel voor aantonen cellulaire immuniteit
3. Dun, kort naaldje gebruiken
4. Tijdens inspuiten moet scherp afgetekend bultje in de huid ontstaan

Benoem de kenmerken van de intramusculaire injectie. (4x)

im = in de spieren
1. bij hond/kat in de dijspier of rugstrekker
2. vóór injecteren, aspireren ivm goede doorbloeding van spieren
3. rugstrekker minder pijnlijk voor katten
4. snelle en goede resorptie van het middel

Benoem de kenmerken van de intraveneuze injectie. (6x)

iv = in een ader
1. Vloeistof rechtstreeks in bloedbaan spuiten in oppervlakkig gelegen vene
2. Bij hond/kat in de vene van voor- en achterpoot, halsvene (vena jugularis)
3. Aanprikken met snelle stootbeweging (huid is pijngevoelig)
4. Belangrijk is de snelheid van injecteren (niet te snel!) en gebruik van vloeistof op ten minste kamertemperatuur (liefst lichaamstemperatuur).
5. Als hoeveelheid vloeistof meer dan 3% van lichaamsgewicht is, dan via druppelinfuus toedienen.
6. Zeer snelle, in feite onmiddellijke, werking

Waarom is de snelheid van het injecteren bij een iv injectie belangrijk?

iv = intraveneus = in een ader
Het mag niet te snel, want
- gevaar op tijdelijke lokale overdosis bestaat, bijv. in de hersenen of andere vitale organen
- er is dan een gebrek aan bloed op die plaats en op dat moment.

Waarom is het juist bij een iv injectie belangrijk om de reacties van het dier ( hartslag, ademhaling, evenwicht) te controleren zowel tijdens als na de injectie?

iv = intraveneus = in een ader
Omdat de vloeistof rechtstreeks in het bloed wordt gespoten heeft het een zeer snelle, in feite onmiddelijke, werking.

Benoem de kenmerken van de intraperitonale injectie. (5x)

ip = in de buikholte
1. Wordt vooral gebruikt bij kleine laboratoriumdieren (muis, rat, cavia en hamster) en bij de big en slang
2. Snelle opname in de bloed, want de buikholte is ruim voorzien van bloedvaten en lymfevaten en kan zich verspreiden over groot oppervlak
3. Geleidelijk aanprikken om organen te laten wijken
4. Altijd aspireren om te zien of organen zijn aangeprikt
5. Vrij veel vloeistof kan worden toegediend ivm veel ruimte in buikholte

Wat is pour-on, spot-on toediening. Geef voorbeelden.

Plaatselijke, lokale toediening op de rug of in de nek

Twee soorten:
1. Blijft op de huid als insectenbestrijdingsmiddel
* Butox pour-on / Sput-op: bij bestrijding blauwtong (bij schapen)
2. Wordt m.b.v. hulpstoffen door de huid opgenomen, werkt dan systemisch
* Stronghold: anti-parasietenmiddel bij honden en katten

Wat is resistentie en welke soorten kan je onderscheiden?

Het ongevoelig zijn van een ziekteverwekker voor een bepaald geneesmiddel.
1. Primaire resistentie; van nature ongevoelig
2. Secundaire resistentie; verkregen door veelvuldig, te kort of te laag gedoseerd gebruik
3. Kruisresistentie; bij groepen geneesmiddelen met een nauw verwante chemische structuur

Wat is het verschil tussen breedspectrum en smalspectrum antibiotica?

- Breedspectrum: antibiotica werkzaam tegen vele soorten micro-organismen
- Smalspectrum: antibiotica werkzaam tegen een zeer beperkte groep micro-organismen

Hoe heet de verhoging van de concentratie van een antibioticum waarbij een bacteriedodende werking kan ontstaan?

Bactericide concentratie

Wat is het risico van een toxische concentratie antibioticum?

Beschadigingen van de gastheercellen kan optreden.

Welke 3 eigenschappen kunnen dosisafhankelijk in één stof aanwezig zijn?

- Bacteriostatisch = groei remmende concentratie
- Bactericide = bacteriedodende concentratie
- Toxisch = gastheercelbeschadigende concentratie

Wat is TDD? Wat is CDD?

TDD = Time Dependent Dosing
Dosering van antibiotica welke voldoende langdurig op de werkingsplaats aanwezig is om voldoende werkzaam te zijn.

CDD = Concentration Dependent Dosing
Dosering van van voldoende hoge concentratie antibiotica waarmee met één behandeling alle bacteriën worden gedood.

Waarom luidt bij antibiotica altijd het advies: kuur afmaken?

Voortijdig stoppen geeft de achtergebleven bacteriën de kans zich weer te vermenigvuldigen. Dan steekt de ziekte opnieuw de kop op. Bovendien kunnen achterblijvende bacteriën zo de kans krijgen om resistent te worden voor het antibioticum.

Welke 2 soorten antibiotica blijken in staat om ook niet-delende, rustende bacteriën te doden?

- Aminoglycosiden: bijv. Easyotic (oren), Vetaderm (huid)
- Fluoroquinolonen: bijv. Baytril (luchtwegen)

Welke factoren zijn van invloed bij de opname van de stof door het lichaam?

- Snelheid: toedieningswijze en farmaceutische vorm
- Kinetiek: werking, verdeling en uitscheiding geneesmiddel
- Dosering en frequentie

Welke 3 geneesmiddeleninteracties ken je? Leg uit.

1. Synergisme; 1+1>2 : Beide middelen versterken elkaars effect
2. Antagonisme; 1+1<2 : Beide middelen werken elkaar tegen, verzwakken elkaars effect
3. Additie: 1+1=2 : Beide middelen geven noch versterking, noch verzwakking op elkaars werking, vergroten alleen het spectrum

Test een ABG de werkzaamheid in vitro of in vivo?

In vitro = laboratorium, voedingsbodem.
Want de oorzaak van niet-werkende antibioticum kan ook liggen in een te lage dosering of dat de bacterie niet bereikt kan worden door een ingekapselde ontsteking (abces) of door een anatomisch slecht bereikbare ligging.

Wat kan je toedienen na een antibioticumkuur om de darmflora te herstellen?

Probiotica

Wat heeft een positieve invloed op de therapietrouw?

- eenvoudige toediening door eigenaar (door het voer, smakelijke tabletten)
- voldoende tijd aan patiënt en eigenaar tijdens consult
- geef geschreven informatie mee met extra toelichting

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo