Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) - Meerkeuzevragen
15 belangrijke vragen over Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) - Meerkeuzevragen
4.1 Wat is onjuist?
de heffingskorting
a. Is afhankelijk van het marginale tarief
b. Is onafhankelijk van het marginale tarief
c. Werkt precies zoals vroeger de belastingvrije som
d. Komt netto voor iedereen op hetzelfde neer
4.2 Wat is onjuist?
Ondernemers volgens de wet IB 2001 zijn
a. Directeuren van nv's en bv's
b. Natuurlijke personen die een eenmanszaak drijven
c. Firmanten in een VOF
d. Beherende vennoten van een cv
Antwoord a is onjuist. Onder de inkomstenbelasting vallen ondernemers met persoonlijke ondernemingsvormen en geen rechtspersonen.
4.3 Wat is een voorbeeld van winst uit onderneming?
a. Een prijs in een loterij
b. Een prijs in een loterij maar de aanschafkosten van de loten zijn als bedrijfskosten geboekt
c. Diefstal uit voorraad
d. Fiscale reserves.
Antwoorden b en c zijn juist (bij a heeft hij de prijs als particulier gewonnen en niet als ondernemer). Fiscale reserves kunnen wel tot de stakingswinst behoren.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
4.4 Wat is juist?
Op grond van de landbouwvrijstelling is de volgende winst vrijgesteld:
a. Winst door bestemmingswijziging bouwgrond
b. Inflatiewinst bij verkoop landbouwgrond
c. Winst door bestemmingswijziging van grond
d. Winst door verkoop van op landbouwgrond geteelde producten.
4.6 Welke gegevens zijn nodig om de winst te kunnen berekenen?
a. Het totaalbedrag van de priveopnamen minus de privestortingen
b. Het kapitaal aan het begin en aan het eind van het jaar
c. Alle kosten van de onderneming
d. Het kapitaal aan het begin van het jaar, het totaalbedrag van de priveopnamen minus de privestortingen en het kapitaal aan het eind van het jaar.
Antwoord d is juist. Het kapitaal aan het begin van het jaar, het totaalbedrag van de privéopnamen minus de privéstortingen en het kapitaal aan het eind van het jaar. Alle vier de genoemde elementen van antwoord d hebben invloed op de winstberekening. Vallen er elementen weg, dan wordt de berekening onvolledig.
4.7 Welke stelling is juist?
a. Goed koopmansgebruik bepaalt welke baten en lasten tot de winst moeten worden gerekend
b. Goed koopmansgebruik bepaalt welke baten en lasten tot de jaarwinst behoren
c. Goed koopmansgebruik bepaalt het prive-element van een uitgave
d. Goed koopmansgebruik bepaalt dat fouten op een balans altijd moeten worden herstelt.
Antwoord b is juist.
Antwoord a is de omschrijving van totaalwinst. Antwoord c is onjuist, want splitsing van zakelijke uitgaven en privé-uitgaven is een gevolg van totaalwinst. Antwoord d is onjuist. Het herstellen van fouten op de balans wordt foutenleer genoemd.
4.8 Wat is onjuist?
Onder een verbonden persoon wordt verstaan:
a. De partner van de belastingplichtige
b. De broer of zus van de belastingplichtige
c. Een minderjarig kind van de belastingplichtige
d. Een minderjarig kind van de partner van de belastingplichtige
4.9 Welke winstbepaling is bij belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van toepassing?
a. Afschrijvingen op bedrijfsmiddelen
b. Ondernemersaftrek
c. Oudedagsreserve
d. Landbouwvrijstelling
4.10 Welke formule voor de kapitaalsvergelijking is juist?
a. Eindvermogen - beginvermogen + privestortingen - priveopnamen = winst
b. Beginvermogen+winst+priveopnamen-privestortingen=eindvermogen
c. Eindververmogen-beginvermogen+priveopnamen-privestortingen=winst
d. Beginvermogen+winst-privestortingen+priveopnamen=eindvermogen
Antwoord c is juist.
Als het eindvermogen toeneemt, is er winst gemaakt. Een toename van het eindvermogen door stortingen is geen winst. Stortingen moet u dus van de vermogenstoename aftrekken. Voor opnamen geldt het omgekeerde.
4.11* Wat betekent een hogere voorraad per 31 december op de balans van € 30.000?
a. De inkoopwaarde van de omzet wordt hoger en daardoor wordt de winst € 30.000 lager
b. De inkoopwaarde van de omzet wordt hoger en daardoor wordt de winst € 30.000 hoger
c. De inkoopwaarde van de omzet wordt lager en daardoor wordt de winst € 30.000 lager
d. De inkoopwaarde van de omzet wordt lager en daardoor wordt de winst € 30.000 hoger
4.12 Philip ontvangt inkomsten voor het verrichten van freelancewerkzaamheden: € 10.000 voor het verrichten van de werkzaamheden en € 2.250 kostenvergoeding. Philip heeft de volgende kosten gemaakt: € 2.000 aan reiskosten en € 500 voor kleine aanschaffen. Hoeveel bedraagt het belastbaar resultaat uit deze werkzaamheden?
a. € 7.500
b. € 9.750
c. € 10.000
d. € 12.250
Antwoord b is juist. De inkomsten voor het verrichten van de werkzaamheden en de kostenvergoeding behoren tot het resultaat. Er is immers aansluiting gezocht bij het winstregime, zodat alle voordelen tot het resultaat behoren. Onbelaste
vergoedingen kunnen niet verstrekt worden. De werkelijk gemaakte kosten kunnen in aftrek worden gebracht. Dit is €2.500. Het belastbaar resultaat bedraagtdan €12.250 –/– €2.500 = €9.750.
4.13 Als geen sprake is van een goedgekeurde modelovereenkomst, wie kan dan een contract volgens de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties voorleggen aan de belastingdienst?
a. De belastingplichtige die de werkzaamheden uitvoert
b. De opdrachtgever die de werkzaamheden door de belastingplichtige laat uitvoeren
c. De belastingplichtige die de werkzaamheden uitvoert en de opdrachtgever samen
d. De belastingdienst geeft een verklaring af op eigen initiatief.
Antwoord b is juist. De opdrachtgever kan het contract ter beoordeling voorleggen.
De antwoord a is onjuist, omdat de belastingplichtige geen contract kan voorleggen.
Antwoord c is niet juist want een van de twee legt het contract voor en dat is de opdrachtgever.
Antwoord d is onjuist, omdat de Belastingdienst alleen een verklaring afgeeft
4.14 Wat is juist?
Verrekening van verlies van inkomen uit werk en woning kan
a. Met positieve inkomens van de drie voorafgaande jaren in dezelfde box
b. Onbeperkt met de positieve inkomens van de voorgaande jaren
c. In alle gevallen onbeperkt plaatsvinden
d. Allen met positieve uitkomsten uit box 2.
4.18 Wat is onjuist?
Uitbreidingen van het begrip loon in de inkomstenbelasting zijn
a. Het voordeel wegens privegebruik auto van de zaak
b. Rentevoordeel personeelsleningen
c. Uitkeringen in verband met gederfd of te derven loon
d. Uitkeringen wegens staken of nalaten van werkzaamheden
Antwoorden a en b zijn onjuist. Deze voordelen worden in de loonbelasting zelf al belast. Zie artikel 13bis Wet LB, artikel 3.10 Uitv. regeling LB 2011 en artikel 31,
lid 4 Wet IB 2001
4.22* Geef aan wat de gevolgen zijn voor de winst, berekend volgens de gespecificeerde winstberekening (V&W) en volgens de kapitaalsvergelijking, voor de volgende feiten:
a. De ondernemer neemt €10.000 op uit de zaakkas voor prive.
b. De eindvoorraad wordt door de inspecteur verhoogd met €10.000
c. De bijtelling privegebruik auto is €12.000
d. Op de privebankrekening wordt €10.000 omzet ontvangen.
b. Waardecorrectie: verlaging van de winst €10.000
c. Bijtelling/verhoging belastbaar inkomen €12.000
d. Prive ontvangen omzet: bijtelling voor de winst €10.000
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden