Rechtsbescherming tegen de overheid: de rechter

57 belangrijke vragen over Rechtsbescherming tegen de overheid: de rechter

Er zijn verschillende rechters die de burger rechtsbescherming bieden tegen de overheid. Allereerst zijn dat de verschillende bestuursrechters. We maken onderscheid tussen:

  • Een rechter die tot de rechterlijke macht behoort of;
  • een ander orgaan dat met een rechtsprekende functie is belast.

Wie zijn bijv. tot de rechterlijke macht behorende bestuursrechters?

  • de belastingkamers van de gerechtshoven;
  • de sectoren bestuursrecht van de rechtbanken;
  • de sectoren kanton van de rechtbanken.
      

Op grond van welk artikel is de algemene bestuursrechtspraak in Nederland althans in eerste aanleg toevertrouwd aan de rechtbanken?

Artikel 8:6 Awb.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Het komt soms voor dat er helemaal geen bestuursrechter bevoegd is om te oordelen over een geschil tussen de overheid en burger. In dat geval zal de:

Burgerlijke rechter in zijn hoedanigheid als restrechter benaderd moeten worden.

De historische verbrokkeling van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming heeft in Nl ook te maken met het feit dat er altijd grote verschillen van mening hebben bestaan zowel in de politiek als in de wetenschap over de beantwoording van de vraag hoe de rechtsbescherming tegen de overheid het beste gestalte kon worden gegeven. Vanaf het einde van de 19e eeuw kunnen de volgende standpunten worden onderscheiden:

  • voorstanders van algemene bestuursrechtspraak, onder te verdelen in voorstanders van algemene bestuursrechtspraak  binnen de rechterlijke macht en voorstanders van algemene bestuursrechtspraak buiten de rechterlijke macht bij een algemene bestuursrechter (hetzij bij de Raad van State hetzij bij een bestuursrechtelijk hooggerechtshof);
  • voorstanders van bijzondere bestuursrechtspraak (gespecialiseerde rechters met een bijzondere beperkte competentie op een bepaald terrein);
  • voorstanders van administratief beroep in het bijzonder met het Kroonberoep als eindinstantie (dit zijn dus tegenstanders van bestuursrechtspraak).

Het verbrokkelde stelsel van rechtsbescherming tegen de overheid berustte op drie pijlers:

  1. het Kroonberoep (administratief beroep) dat in een groot aantal wetten was mogelijk gemaakt;
  2. de bijzondere bestuursrechtspraak (onder meer de Raden van Beroep op grond van de Beroepswet, de Ambtenarengerechten op grond van de Ambtenarenwet met als hogerberoepsinstantie  de Centrale Raad van Beroep en de Raden van Beroep voor de directe belastingen);
  3. de aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter met name op grond van onrechtmatigedaadsacties tegen de overheid.

Na de ontwikkelingen in de Tweede Wereldoorlog steunt het stelsel van rechtsbescherming tegen de overheid nog steeds op drie pijlers (2015):

  1. de algemene bestuursrechtspraak in eerste aanleg bij de sectoren bestuursrecht van de rechtbanken en vervolgens hoger beroep afhankelijk van de aard van de zaak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State, de Centrale Raad van beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven of het gerechtshof.
  2. een stelsel van bijzondere bestuursrechters;
  3. de aanvullende rechtspraak door de burgerlijke rechter.

Wat is de belangrijkste consequentie van een gegrondverklaring van het beroep:

Dat de bestuursrechter het besluit geheel of gedeeltelijk vernietigt (art. 8:72 lid 1 Awb). Vernietiging betekent dat het besluit met terugwerkende kracht (ex tunc) uit de wereld van het recht verdwijnt (art. 8:72 lid 2 Awb). Van belang is ook dat de vernietiging tegenover eenieder (erga omnes) werkt.

Welke mogelijkheid bestaat er nog wanneer definitieve beslechting van het geschil door de bestuursrechter niet mogelijk is?

De mogelijkheid om een bestuurlijke lus toe te passen. De bestuursrechter zal dan bij tussenuitspraak het bestuursorgaan vragen de aan het besluit klevende gebreken te repareren (art. 8:51a, 8:80a en 8:80b Awb).

En wat nu als de bestuurlijk lus ook geen uitkomst biedt?

Dan zal de uitspraak van de bestuursrechter luiden dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van de uitspraak van de bestuursrechter (art. 8:72 lid 4 Awb).

Van oudsher kent het bestuursprocesrecht twee functies:

  1. De rechtsbeschermingsfunctie
  2. De functie van het handhaven van het objectieve recht.

Wat staat er bij de functie van het handhaven van het objectieve recht voorop?

Het controleren door de rechter van de rechtmatige uitoefening van bestuursbevoegdheden.

In het bestuursprocesrecht uit de Awb staat de rechtsbeschermingsfunctie voorop. Dit is niet altijd zo geweest. Leg dit uit.

Voor de inwerkingtreding van het Awb-bestuursprocesrecht speelde de toezichtsfunctie van bestuursrechters een belangrijke rol. Het belangrijkste doel van het bestuursproces was het handhaven van het objectieve bestuursrecht. De bestuursrechter zag erop toe dat het bestuursorgaan in overeenstemming met de bestuursrechtelijke regelgeving handelde.

Welke consequenties had het dat het belangrijkste doel van het bestuursproces bestond uit het controleren van het bestuurshandelen op rechtmatigheid?

  • de erkenning van de mogelijkheid van reformatio in peius. Dit betekende dat de burger die beroep instelde door de rechterlijke uitspraak in een slechtere positie kon komen te verkeren omdat deze uitspraak nadeliger voor hem was dan het door hem bestreden besluit. De mogelijke verslechtering moest worden aanvaard omdat een juiste toepassing van het recht voorop stond;
  • de rechter kon buiten de grenzen van de door klager naar voren gebrachte punten van geschil treden (ultra petita gaan). De rechter beperkte zich niet tot het geschil zoals dat aan hem was voorgelegd.

Waar zijn de mogelijkheid van reformatio in peius en ultra petita nu ondergebracht in de Awb?

Sinds 1994 wordt de hand gehouden aan het verbod van reformatio in peius terwijl de bestuursrechter onder het uniforme bestuursprocesrecht in de regel niet buiten de beroepsgronden mag treden (verbod van ultra petita gaan).

Er komt in artikel 8:69 Awb nog een derde principe dat karakteristiek is voor het bestuursprocesrecht tot uitdrukking:

Het betreft het beginsel van niet-lijdelijkheid van de bestuursrechter. De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen. Hij is niet verplicht de feiten aan te vullen maar mag dit doen (art. 8:69 lid 3 Awb). Door het aanvullen van feiten  (bijv. het inschakelen van een medische deskundige) kan de bestuursrechter ongelijkheidscompensatie bieden. Dit wil zeggen dat de bestuursrechter de burger die zonder gemachtigde zelf procedures mag voeren bewijstechnisch kan helpen.

Ambtshalve feitenonderzoek door de rechter geeft ook uitdrukking aan:

Het idee van materiele waarheidsvinding. Hiermee wordt bedoeld dat de bestuursrechter gelet op zijn niet-lijdelijke positie het ware feitencomplex waarop een bestreden besluit steunt ambtshalve in kaart kan brengen.

Een laatste uitgangspunt van het bestuursproces is de:

Vrijebewijsleer. Dit brengt enerzijds met zich mee dat het bestuursprocesrecht nagenoeg geen formeel bewijsrecht kent. Procedureel bewijstechnische bepalingen over bewijsvergaring ontbreken nml grotendeels in de Awb. Anderzijds ziet de vrijebewijsleer op het materiele bewijsrecht. Het gaat dan vooral om vragen van bewijslast (wie moet wat bewijzen) en bewijswaardering (welk gewicht kan aan een bepaald bewijsmiddel worden toegekend).

De vrije bewijsleer brengt dus met zich mee dat de bestuursrechter veel vrijheid heeft bij de bewijsvergaring (denk aan art. 8:69 lid 3 Awb), bij het verdelen van de bewijslast en bij de bewijswaardering.

Wat is het verschil tussen bezwaar, administratief beroep en beroep bij de bestuursrechter?

Beroep bij de bestuursrechter is niet kosteloos. De indiener van het beroepschrift moet griffierecht betalen (art. 8:41 Awb).

Kenmerkend voor de gewone procedure is dat deze uiteenvalt in het:

Vooronderzoek (afdeling 8.2.2 en het onderzoek ter zitting (afdeling 8.2.5).

Wat is het doel van het vooronderzoek?

Om alle relevante gegevens (waaronder bewijs) en standpunten boven tafel te krijgen. Zo ontstaat een procesdossier aan de hand waarvan de bestuursrechter een goed beeld krijgt van het geschil en van de voor het geschil relevante feiten. Op basis van dit procesdossier kan hij zich een voorlopig oordeel vormen over de rechtmatigheid van het aangevochten besluit.

De procedure wordt zoals bekend ingeleid door een beroepschrift van een belanghebbende. Wat dient er te gebeuren met dit beroepschrift?

Het beroepschrift wordt door de rechtbank toegezonden aan het verwerende bestuursorgaan (art. 6:14 lid 2 Awb). Binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken naar de rechtbank en dient het verweerschrift in (art. 8:42 lid 1 Awb).

Wat houdt repliek en dupliek in?

Dat degene die beroep heeft ingesteld (appellant) nog kan reageren op het verweerschrift en de overige door het bestuursorgaan op grond van art. 8:42 lid 1 ingediende stukken en dat het bestuursorgaan vervolgens de gelegenheid krijgt om op de door appellant naar voren gebrachte punten te reageren.

Soms komen er tijdens de zitting bij de bestuursrechter zaken zoals nieuwe feiten aan het licht die ertoe leiden dat er nog nader vooronderzoek moet worden gedaan:

In dat geval kan de bestuursrechter het onderzoek ter zitting schorsen en het vooronderzoek hervatten (art. 8:64 lid 1 Awb). Nadat het nadere vooronderzoek is afgerond moet het onderzoek ter zitting weer worden hervat (art. 8:64 lid 3 Awb). Het kan ook zo zijn dat de rechter na het voortgezette onderzoek direct uitspraak doet. Voorwaarde is dan wel dat partijen moeten hebben ingestemd met het achterwege laten van een vervolgzitting (art. 8:64 lid 5 Awb).

Als de bestuursrechter vindt dat hij voldoende kennis heeft kunnen nemen van de voor het doen van de uitspraak relevante standpunten en feiten dan:

Sluit zij het onderzoek ter zitting (art. 8:65 Awb).

Wat volgt er na sluiting van het onderzoek ter zitting?

Een schriftelijke uitspraak binnen zes weken (art. 8:66 lid 1 Awb). De bestuursrechter kan ook direct een mondelinge uitspraak doen (art. 8:67 Awb).

Mocht de rechter na het sluiten van het onderzoek ter zitting maar voor de uitspraak tot de conclusie komen dat het onderzoek niet volledig is geweest dan:

Kan dit worden heropend (art. 8:68 Awb).

Als we het hebben over de toegang tot de algemene bestuursrechter in eerste aanleg dan hebben we het over?

De toegang tot de rechtbank. Op grond van artikel 43 Wet RO nemen de rechtbanken kennis van bestuursrechtelijke zaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen. De rechtbank is aangewezen als algemene bestuursrechter met in principe een competentie op het gehele terrein van het bestuursrecht (tenzij er sprake is van een bijzondere rechtsgang bij een bijzondere bestuursrechter, dit is bepaald in art. 8:6 lid 1 Awb).

Waar wordt de bevoegdheid van een gespecialiseerde bestuursrechter voor het overgrote deel geregeld?

In hoofdstuk 2 van de bij de Awb behorende bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Degene die beroep instelt tegen een besluit moet belanghebbende zijn. Het zijn van belanghebbende alleen is echter niet genoeg:

Daarnaast moet degene die beroep instelt voldoende procesbelang (hij moet met de procedure bij de bestuursrechter daadwerkelijk iets kunnen bereiken) hebben bij de bij de behandeling van het beroep, wil het beroep ontvankelijk worden verklaard.

Wat houdt de vraag naar de absolute competentie van de bestuursrechter in?

Het gaat dan om de beantwoording van de vraag of de bestuursrechter überhaupt wel bevoegd is en zo ja welk type bestuursrechter (de algemene d.w.z. de rechtbank of een gespecialiseerde bestuursrechter.

Wat wordt bedoeld met het uitgangspunt van zetelaanknoping?

Als beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een orgaan van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan, dan is de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft (art. 8:7 lid 1 Awb).

Wat wordt bedoeld met uitgangspunt van woonplaatsaanknoping?

Als het beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan dan is de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft (art. 8:7 lid 2 Awb).

Waar worden de besluiten genoemd waartegen alleen bij een specifieke rechtbank beroep kan worden ingesteld?

In de bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (in art. 6,7 en 8).

Wanneer kan een voorlopige voorziening worden aangevraagd?

Als de procedure in de hoofdzaak al loopt. Dat volgt uit art. 8:81 lid 1 Awb. Men spreekt in dit verband van de connexiteitseis.

Als het gaat om een verzoek tot voorlopige voorziening dat wordt ingediend gedurende de bestuurlijke voorprocedure geldt nog iets bijzonders in het geval waarin die voorprocedure bestaat uit administratief beroep:

Hoofdregel is namelijk dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tijdens de bestuurlijke voorprocedure kan uitgaan van de indiener van het bezwaar of beroepschrift. Ingeval van administratief beroep komt daar nog bij dat ook belanghebbende die geen recht heeft tot het instellen van administratief beroep een voorlopige voorziening kan vragen (art. 8:81 lid 3 Awb).

Aan wie kan een voorlopige voorziening worden gevraagd?

Bij de voorzieningenrechter van de bevoegde bestuursrechter als onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist (art. 8:81 lid 1 Awb).

Wat kan een appellant bereiken met een voorlopige voorziening?

De meest belangrijke voorlopige voorziening is de voorziening die leidt tot schorsing van het bestreden besluit. De werking van het besluit wordt daarmee tijdelijk opgeschort. Er mag dan dus geen gebruikgemaakt worden van het besluit (bijv. een bepaalde vergunning).

Welke andere voorlopige voorzieningen naast de schorsing kunnen worden getroffen door de voorzieningenrechter?

Bijv. de positieve maatregel, zoals de voorziening waarbij het bestuur wordt opgedragen een belanghebbende te behandelen als ware hij in het bezit van een benodigde vergunning.

Wat houdt de bevoegdheid van de voorzieningenrechter tot kortsluiting in?

Het onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak (art. 8:86 Awb). Dat wil zeggen dat hij zich niet beperkt tot een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit maar meteen uitspraak doet in de bodemprocedure. Hij geeft een definitief oordeel over de rechtmatigheid van het besluit.

Wanneer is kortsluiting niet geoorloofd?

Als de voorzieningenrechter moet oordelen tijdens de fase van bezwaar of administratief beroep. Kortsluiten kan alleen als het beroep in de hoofdzaak bij de bestuursrechter aanhangig is (art. 8:86 lid 1 Awb).

Bij de bestuursrechter staat geen beroep open tegen avv. Dit volgt uit art. 8:3 lid 1 Awb. Maar betekent dit dat de bestuursrechter nooit mag onderzoeken of een avv wel rechtmatig is?

Naast de toetsing van de aan beroep onderworpen besluiten aan het geschreven en ongeschreven recht is iedere rechter bevoegd (dus ook de bestuursrechter) het avv waarop het bestreden besluit is gebaseerd te toetsen aan een hogere regeling of aan ongeschreven rechtsbeginselen.

Deze wijze van toetsing waarbij het avv waarop het aangevochten besluit steunt aan een hogere regeling of aan ongeschreven rechtsbeginselen wordt getoetst wordt:

Indirecte of exceptieve toetsing genoemd. Het object van het geschil in de procedure is niet het avv maar het aangevochten besluit (vaak een beschikking). Het avv waarop dit besluit steunt komt alleen indirect in beeld ter beantwoording van de vraag of het aangevochten besluit stand kan houden.

Een belangrijke uitzondering op de bevoegdheid tot toetsing van een avv aan hogere regelgeving vindt men in artikel:

120 Gw. Het is de rechter verboden de wet in formele zin te toetsen aan de Grondwet.

Wat zal de rechter doen als hij een lagere regeling in strijd acht met een hogere regeling of een ongeschreven rechtsbeginsel?

Dan zal hij die lagere regeling geheel of ten dele buiten toepassing laten. dat betekent dat de rechter die regeling in het concrete geval niet toepast.

Wat is het belangrijke verschil tussen het vernietigen van een besluit en het buiten toepassing laten van een besluit?

Als een bestuursrechter een besluit vernietigt verdwijnt dat besluit ex tunc uit de rechtswereld. Het heeft juridisch nooit rechtsgeldig bestaan. Buiten toepassing laten betekent alleen maar in een concreet geval niet toepassen.

Het komt in de praktijk echter ook regelmatig voor dat het onrechtmatigheidsgebrek van een avv van dien aard is dat deze bepaling in het geheel niet meer toegepast kan worden:

De rechter zal dan telkens als hij bij wijze van exceptie moet oordelen over het avv de avv bepaling buiten toepassing moeten verklaren. In feite komt het er dan op neer dat die regeling van zijn rechtskracht is beroofd. Dit zal in de regel leiden tot het intrekken van de desbetreffende regeling door het bevoegde orgaan en het uitvaardigen van een nieuwe regeling.

Wat houdt ambtshalve aanvulling van rechtsgronden in door de bestuursrechter?

Dit betekent dat de bestuursrechter de feitelijk getinte beroepsgronden van een appellant vertaalt in rechtsgronden. Ambtshalve aanvulling van rechtsgronden vindt per definitie plaats binnen de grenzen van het beroepsschrift.

Welke plicht heeft de rechter nog meer naast de plicht tot ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden?

De plicht om bepaalde zaken ambtshalve te toetsen. Deze ambtshalve toetsing is iets anders dan de plicht tot ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden.

Van ambtshalve toetsing is sprake wanneer de bestuursrechter een besluitonderdeel toetst aan het recht zonder dat de inhoud van het beroepschrift daar enige aanleiding toe geeft.

Het gaat dus om toetsing van aspecten die op geen enkele manier door de appellant naar voren zijn gebracht in het beroepsschrift of ter zitting.

Het uitgangspunt in de Awb is dat de bestuursrechter niet ambtshalve allerlei zaken m.b.t. een aangevochten besluit kan gaan toetsen (art. 8:69 lid 1 Awb verbod van ultra petita gaan). Op dit verbod bestaat echter een uitzondering:

De bestuursrechter moet namelijk wel ambtshalve toetsen aan bepalingen van openbare orde. Deze algemene verplichting vloeit niet voort uit art. 8:69 Awb maar is gebaseerd op algemene ongeschreven rechtsstatelijke uitgangspunten.

Welke bepalingen moeten worden aangemerkt als bepalingen van openbare orde?

De belangrijkste groep van bepalingen van openbare orde zijn:
De voorschriften die gaan over bevoegdheid en ontvankelijkheid. Daarmee wordt gedoeld op bepalingen die de bevoegdheid van de bestuursrechter regelen en bepalingen die de ontvankelijkheid van de appellant regelen. De bestuursrechter moet daarom in ieder geval ambtshalve nagaan of er sprake is van een besluit en een belanghebbende.

Ook aan bezwaar en beroepstermijnen wordt strikt de hand gehouden. De bestuursrechter moet altijd ambtshalve controleren of de appellant wel op tijd beroep of bezwaar heeft ingediend.

Wanneer kan vernietiging van een besluit alleen plaatsvinden?

Als de regel die het bestuursorgaan met het besluit heeft geschonden ten doel had de belangen van appellant te beschermen. We noemen dit het relativiteitsvereiste.

Het relativiteitsvereiste houdt in dat belanghebbenden zich niet kunnen beroepen op wettelijke voorschriften die niet zijn geschreven ter bescherming van hun belangen.

Waar is het relativiteitsvereiste neergelegd?

In artikel 8:69a Awb.

Wat is de belangrijkste reden voor de bestuursrechter om zich onbevoegd te verklaren?

Dat de appellant is opgekomen tegen een beslissing of handeling die niet valt aan te merken als appellabel besluit.

Als de bestuursrechter een beroep gegrond verklaart en het besluit vernietigt dan heeft hij vervolgens nog verschillende afdoeningsmodaliteiten. In welk wetsartikel vinden we de afdoeningsmodaliteiten?

In art. 8:72 Awb e.v.

Een bijzondere regeling geldt als de bestuursrechter moet oordelen over een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete:

Met betrekking tot de bestuurlijke boete voorziet art. 8:72a Awb in een verplichting om zelf in de zaak te voorzien. De bestuursrechter moet als hij een boetebesluit vernietigt een beslissing over de oplegging van de boete nemen die in de plaats komt van het bestreden besluit.

Wat kan de bestuursrechter doen om de zekerheid te hebben dat het bestuursorgaan inderdaad een nieuw besluit neemt met inachtneming van de rechterlijke uitspraak?

Hij kan een termijn stellen voor het nemen van een nieuw besluit (art. 8:72 lid 4 onder b Awb) en bepalen dat indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak het bestuursorgaan aan een door de rechtbank aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (art. 8:72 lid 6 Awb).

De rechter kan na een vernietiging ook een voorlopige voorziening treffen in afwachting van een nieuw te nemen besluit door het bestuursorgaan (art. 8:72 lid 5 Awb).

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo