Goed en behoorlijk bestuur
122 belangrijke vragen over Goed en behoorlijk bestuur
Waar zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de afgelopen decennia vooral tot ontwikkeling gekomen?
In de loop van de tijd zijn de beginselen steeds vaster omlijnd geraakt en hebben zij zich een vaste plaats verworven in het bestuursrechtelijk instrumentarium. Hoe werd dat in 1976 bevestigd?
Welke volgende stap zette de Awb-wetgever in 1994 tav de beginselen?
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Het vastleggen van bepaalde beginselen werd te complex of overbodig bevonden. Geef twee voorbeelden.
Net als met de introductie van de Awb als geheel, hoopte de Awb-wetgever dat het vastleggen van bepaalde beginselen de kenbaarheid van het recht en de rechtszekerheid zou bevorderen en zou bijdragen aan de samenhang van het bestuursrecht. In de praktijk is deze hoop niet geheel bewaarheid. Drie ontwikkelingen lijken daaraan debet te zijn. Welke?
- De formulering van sommige bepalingen over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bleek complex en ondoorzichtig en stelde de rechtspraktijk voor de nodige vragen en problemen.
- De toename van de betekenis van het Europese recht voor het nationale bestuursrecht.
- De 'ontdekking' van nieuwe beginselen van behoorlijk bestuur.
De formulering van sommige bepalingen over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bleek complex en ondoorzichtig en stelde de rechtspraktijk voor de nodige vragen en problemen. Geef een voorbeeld van een dergelijke bepaling.
Door welke uitspraak van de Afdeling werd een einde gemaakt aan de discussie over of tav art. 3:4, tweede lid, Awb zich richt tot het bestuur of de rechter en of een volle of marginale rechterlijke toets van het bestuurshandelen was aangewezen?
Ook verder zijn er talrijke discussies geweest over de precieze betekenis van art. 3:4 Awb. Geef voorbeelden.
- Hoewel de meeste discussies op een tamelijk bevredigende manier zijn beslecht door de ontwikkeling van rechtspraak, komt met enige regelmaat de vraag op of het niet beter zou zijn als de tekst van een codificatie zou worden aangepast of als een bepaald beginsel, of een element ervan, in de Awb zou worden vastgelegd.
Een tweede ontwikkeling die debet is aan het door codificatie niet realiseren van de kenbaarheid van het recht en de rechtszekerheid en bijdragen aan de samenhang van het bestuursrecht is de toename van de betekenis van het Europese recht op het nationale bestuursrecht. Leg uit.
Welke specifieke beginselen omvat het Europese recht?
Vanuit academische hoek is gewezen op de noodzaak om de notie van 'behoorlijk bestuur' te bezien vanuit het bredere perspectief van 'goed bestuur'. Waarom?
Gelet op de wat onbevredigende codificatie van algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de Awb in 1994, en gelet op de hierboven geschetste ontwikkelingen, kan met recht de vraag worden gesteld of het niet tijd is om de Awb wat op te frissen. Hoe dan?
Een fundamentelere vraag is of codificatie eigenlijk wel nodig en wenselijk is. Waarom?
Waardoor zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook flexibel genoeg om aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen of praktische vereisten mogelijk te maken?
Codificeren kan van waarde zijn. De beslissing tot vastlegging van beginselen in de Awb moet dan echter weloverwogen en op goede gronden worden genomen. Wat ontbreekt in de algemene bestuursrechtelijke literatuur daartoe?
Welke gezichtspunten behandeld Gerards in haar stuk over Meer rechtsbeginselen in de Awb?
- Kenbaarheid, toegankelijkheid en rechtszekerheid;
- democratische legitimatie en symboolfunctie;
- actualiteit en dynamiek;
- effect op de rechtswerking; functie en karakter van het beginsel;
- consistentie en coherentie; het gezichtspunt van het Europese en internationale recht.
Een eerste gezichtspunt bij de beslissing tot codificatie van algemene beginselen van behoorlijk bestuur betreft de wens tot kenbaarheid, rechtszekerheid en toegankelijkheid. Leg uit.
De grote codificaties in de achttiende eeuw werden hierdoor in belangrijke mate gedreven. Dit is ook begrijpelijk, nu mensen graag willen weten waar zij aan toe zijn; welke waarden worden tot belangrijke waarden van de rechtsstaat gerekend?
- Voorspelbaarheid
- Consistentie
- Rechtszekerheid
- Voor iedereen die met bestuurshandelen bezig is of ermee in aanraking komt is het belangrijk dat zij weten aan welke eisen en normen dat bestuurshandelen moet voldoen.
Door welk beginsel worden de waarden van zekerheid en voorspelbaarheid beschermd?
Kunnen ongeschreven rechtsregels ook voldoende kenbaar zijn en een grote mate van rechtszekerheid verschaffen?
Het vastleggen van welk beginsel in de Awb heeft bijvoorbeeld een beperkte praktische toegevoegde waarde?
Waarom is het niet onbegrijpelijk dat het gelijkheidsbeginsel niet in algemene zin is opgenomen in de Awb?
Wanneer wordt het streven naar kenbaarheid en toegankelijkheid door middel van wetgeving als gezichtspunt belangrijker?
Is het mogelijk dat verschillende (hoogste) rechters een tegenstrijdige toepassing geven aan een bepaald beginsel?
Is het denkbaar dat een beginsel afkomstig is uit het Europese recht en minder gemakkelijk inpasbaar is in het Nederlandse bestuursrechtelijk systeem?
Kan het zijn dat een beginsel nog onvoldoende is uitgekristalliseerd en dat hieraan nu eens de ene, dan weer de andere betekenis wordt toegekend?
Wat kan ongedacht de oorzaak van de onduidelijkheid over een beginsel waardevol zijn?
Wat is een bijkomend voordeel indien de wetgever een beginsel opneemt in de Awb?
Van belang is ook hoe concreet de codificatie van het beginsel moet zijn. Zal het in algemene zin formuleren van beginselen meestal wat toevoegen aan de bestaande rechtspraak?
Hoe specifieker de codificatie is - en hoe concreter de norm is die wordt gesteld - hoe ...?
Wordt toch gekozen voor een algemene(re) codificatie, wat is dan waardevol?
Kenbaarheid en rechtszekerheid zijn waarden die in belangrijke mate door het legaliteitsbeginsel worden gegarandeerd. Ook het tweede gezichtspunt houdt verband met een door het legaliteitsbeginsel beschermde waarde, namelijk?
Wanneer is het gezichtspunt van democratische legitimatie allereerst relevant?
Wanneer speelt het gezichtspunt van een democratische legitimatie verder een belangrijke rol? Geef een voorbeeld.
Wat kan in de derde plaats het democratisch stempel van codificatie in de Awb hebben?
Wat kan met codificatie duidelijk worden gemaakt?
Een al te ruime codificatie an algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan leiden tot een zekere 'inflatie'. Wat kan daardoor volgens Schlössels afnemen?
Wat betekent het vastleggen van een bepaald beginsel in de wet voor de verdere rechtsontwikkeling?
De Awb is een aanbouwwet, die voortdurend moet worden vernieuwd en herzien om ervoor te zorgen dat deze wet het kernpunt blijft vormen van het algemene bestuursrecht. Wat verlies de wet mogelijk wanneer nieuwe rechtsontwikkelingen uitsluitend nog plaatsvinden in de rechtspraak?
Het vergroten van toegankelijkheid komt onder druk te staan als de burger na verloop van tijd alsnog de geldende normen moet zeken in het ongeschreven recht of in het rechtersrecht. Hoe kan hieraan worden tegemoetgekomen?
Welke functie kan de rechter vervullen als de rechtspraktijk aarzelend staat tegenover een bepaald beginsel?
Hoewel codificatie dus kan bijdragen aan de actualiteit en dynamiek van de Awb, moet daarbij rekening worden gehouden met het risico dat codificatie juist ook kan leiden tot een zekere rigiditeit. Leg uit.
Naast het probleem van rigiditeit, kan het vastleggen van rechtsbeginselen in de Awb een ander nadeel hebben. Dit geldt vooral wanneer een brede codificatiestrategie wordt gekozen, waarbij wordt gestreefd naar volledigheid. Welk risico kan dat ontstaan?
Maakt het voor de rechtswerking op zichzelf wat uit of een beginsel wel of niet in wetgeving is vastgelegd?
Maakt het feit dat het vertrouwensbeginsel of het legaliteitsbeginsel niet in de Awb is gecodificeerd verschil voor de rechtswerking van die beginselen?
Waaraan staat art. 120 Grondwet in de weg?
Ondanks de sterke rechtswerking en grote betekenis van de algemene rechtsbeginselen, kan worden aangenomen dat codificatie van een rechtsbeginsel ...?
Hoe kan de extra betekenis die codificatie van beginselen kan hebben, worden verklaard?
Wat als een minder zwaarwegend beginsel wordt gecodificeerd?
Daarnaast geldt dat het onderscheid tussen regels en beginselen vloeiend is. Leg uit.
Juist algemene beginselen van behoorlijk bestuur bevinden zich vaak op het grensvlak tussen de uitersten van 'echte' rechtsbeginselen en 'echte' rechtsregels. Waarmee houdt dit verband?
Door juist de heldere en duidelijke aspecten van een beginsel te codificeren. Daarbij geldt dat de rechtswerking van een heldere regel of verbod mogelijk groter (en in ieder geval zichtbaarder) is dan de rechtswerking van een ongeschreven rechtsbeginsel. Hoe heeft Bok dit wel aangeduid?
Ook andere auteurs onderscheiden verschillende soorten algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Welk onderscheid kan worden gemaakt?
Welke functie hebben de rechtsstatelijke beginselen en de beginselen van behoorlijk bestuur vooral?
Deze beginselen zijn meer of minder abstract en algemeen. Doet dat aan het waarborgkarakter van beginselen iets af?
Welke beginselen staan tegenover de categorie waarborgbeginselen?
Heeft het verschil in karakter van de verschillende beginselen duidelijke consequenties voor de mogelijkheid van codificatie?
Is het gemakkelijk om normerende beginselen op een eenduidige manier te codificeren?
Waar codificatie van concrete waarborgbeginselen in de Awb vaak goed mogelijk is, is dit aanlijk lastiger bij?
Welke beleidsbeginselen zullen zich niet of nauwelijks lenen voor codificatie in een algemene bestuursrechtelijke wet en waarom?
Wat moet bij inhoudelijke beginselen tot uitdrukking worden gebracht?
Wat is een laatste gezichtspunt dat de wetgever in zijn overwegingen over codificatie zou moeten betrekken?
Met welk gezichtspunt hangt dit gezichtspunt (coherentie en consistentie) nauw samen?
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn erkend en ontwikkeld in de rechtspraak van het HvJ EG en van het EHRM en in talrijke Europeesrechtelijke en internationale rechtsinstrumenten. In sommige gevallen vormen de Europese en internationale normen vooral een aanvulling op de in Nederland erkende beginselen. Waar valt aan te denken?
Als in vergelijkbare omstandigheden het Europese recht andere eisen stelt dan het nationale recht, kan dat leiden tot ...?
Kunnen rechters ook zonder codificatie in de Awb kiezen voor een toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die aansluit bij het Europese recht?
Kunnen rechters via hun rechtspraak oplossingen geven voor de problematiek van incosistentie. Zo ja, hoe?
Hoe kan een goede doorwerking van Europeesrechtelijke beginselen gemakkelijker worden bereikt?
- Een goede doorwerking van Europeesrechtelijke beginselen kan gemakkelijker worden bereikt door de beginselen op een zichtbare en systematische manier in het nationale recht te verankeren.
- Daarbij kan ook de invulling van de 'eigen' rechtsbeginselen iets worden aangepast, zodat uiteindelijk binnen het systeem van de Awb voldoende samenhang en coherentie wordt bewerkstelligd.
- Bovendien kan door codificatie soms enige bijsturing of aanvulling plaatsvinden van Europese jurisprudentielijnen die minder duidelijk worden gevonden of die minder bescherming bieden aan individuele burgers.
De algemene beginselen van behoor bestuur zijn niet meer weg te denken uit het bestuursrecht. Hoe zijn deze beginselen in de Awb uitgewerkt?
Wat beschermen de wettelijke uitwerkingen van de abbb gelijktijdig?
Wat voltrekken zich onder invloed van het Europese (Unie)recht?
Waarin worden de beginselen van behoorlijk bestuur onder de vlag van good governance geïntegreerd?
Tot wat transformeert de notie van behoorlijk bestuur?
Wat beschermt art. 41 van het EU-Grondrechtenhandvest?
Welke vraag staat in de bijdrage Constitutionalisering van behoorlijk bestuur van Schlössels centraal?
Sinds de eeuwwisseling is de aandacht voor de normen waaraan goed bestuur moet voldoen explosief gegroeid. De aandacht voor good governance omvat veel meer dan de bestudering van de klassieke gedragsnormen van behoorlijk bestuur. Addink onderscheidt de goedbestuurbeginselen in zes groepen. Welke?
- Behoorlijk bestuur
- transparant bestuur
- participatief bestuur
- verantwoordend bestuur
- effectief bestuur
- mensenrechten en bestuur.
Wanneer is het leerstuk van goed bestuur volledig geïntegreerd op de kaart gezet?
- De totstandkoming van artikel 41 van het EU-Handvest, waarin het recht op behoorlijk bestuur via het verdrag van Lissabon (2009) een bindend constitutionele status verwierf, was een mijlpaal. Hoewel de reikwijdte van deze bepaling beperkt is, fungeert ze als...?
Een volgend wapenfeit betrof de ‘goed bestuur’-resolutie van het Europees Parlement (2013). Wat werd daarin opgeroepen?
Met als hoofdpromotor het Europees Parlement zijn inmiddels echter belangrijke stappen gezet. Begin 2016 zag een ontwerpverordening13 het daglicht die wat doelstellingen en te regelen onderwerpen betreft doet denken aan de Algemene wet bestuursrecht. Wat wil die verordening?
Zijn op Europees niveau inmiddels alle juridische ingrediënten aanwezig die nodig zijn om beslissende stappen te zetten om de bestuursrechtelijke stelsels van de lidstaten nog hechter aan elkaar te binden?
Constitutionalisering is inherent aan het concept van goed bestuur. Wat is cruciaal?
Maken de fundamentele EVRM- en Unierechten integraal deel uit van het leerstuk van good governance?
Kent het EVRM met art. 41 EU-Handvest een corresponderend verdragsrecht?
Vooral welk verdragsrechtelijk beschermd recht leidde tot interessante rechtspraak?
Sanderink wijst tevens op het bijzondere verband met de rechtszekerheid. Wat blijkt dit te zijn?
Is de algemene notie van good governance een synoniem voor het in het Unierecht (ook) gangbare begrip good administration?
Wat vormen het Unierechtelijke systeem van good governance?
Het Unierecht kent de rechtsnorm van good administration enerzijds als een geformaliseerd fundamenteel recht (art. 41 EU-Handvest) en anderzijds als een algemeen beginsel van Unierecht (GPL = general principles of law). Hoe fungeert de norm als rechtsbeginsel?
Of tussen beide modaliteiten van ‘good administration’ (geschreven recht versus rechtsbeginsel) een hiërarchische relatie bestaat (waarbij in geval van verschil in bescherming bijvoorbeeld het beschermingsniveau van het Handvest prevaleert), dan wel een meer pluralistische verhouding, is geen volstrekt uitgemaakte zaak. Wat lijkt het meest vruchtbaar?
Inwisselbaar of niet, het ongeschreven rechtsbeginsel van ‘good administration’ is in het Unierecht in ieder geval van onschatbare waarde. Het beschermingsbereik van artikel 41 EU-Handvest is formeel immers beperkter dan dat van het corresponderende algemene rechtsbeginsel. Leg uit.
Wat oordeelde het Hof in enkele richtinggevende arresten over art. 41 EU-Handvest?
Kunnen de lidstaten zich in voorkomende gevallen onttrekken aan het fundamentele recht op behoorlijk bestuur?
Artikel 41 EU-Handvest is wat betreft zijn toepassingsbereik dus beperkter van aard dan het corresponderende algemeen rechtsbeginsel van Unierecht. Het artikel is immers niet gericht tot (het bestuur van) de lidstaten. Ook anderszins is artikel 41 EU-Handvest een wat atypische bepaling binnen het Handvest. Aan wie is het recht op behoorlijk bestuur toegekend?
Is de vraag welke rechten of (deel)beginselen nu precies worden gedekt door de norm van good administration eenvoudig te beantwoorden?
Bieden voor de concrete invulling en omlijning van het recht op behoorlijk bestuur de ReNEUAL Model Rules on EU Administrative Procedure (vooral de modelbepalingen voor ‘Single Case Decision-Making’) en in het bijzonder de genoemde ontwerpverordening (die weer mede op deze modellen is gebaseerd) ook houvast?
- Men vindt er bepalingen over onpartijdige besluitvorming en het voorkomen van belangenverstrengeling, procedurele informatierechten, het zorgvuldigheidsbeginsel, rechten om gehoord te worden en de bestuurlijke motiveringsverplichting. De ontwerpen reflecteren de in artikel 41 EU-Handvest besloten rechtsnormen. Zij vullen die tevens op een logische wijze aan.
Onder invloed van het Unierechtelijke beginsel van ‘good administration’ en het ‘principle of good governance’ (EVRM) ondergaan de beginselen van behoorlijk bestuur nu via de Europese route een constitutionele opwaardering. Staat het de nationale wetgever met het oog op het Unierecht en het EVRM vrij om de beginselen van behoorlijk bestuur volledig naar eigen inzicht te vormen?
De vraag of de norm van ‘good administration’ moet worden opgevat als een richtinggevend, programmatisch beginsel of dat deze subjectieve rechten voor Unieburgers inhoudt (of zelfs integraal een subjectief recht impliceert) is van aanzienlijk belang. Voor de toepassing van art. 41 EU-Handvest is dit onderscheid temeer van belang gelet op de artikelen 51 lid 1 en 52 lid 1 en 5 EU-Handvest. Waarom?
Voor het Nederlandse bestuursrecht kan het erkennen van subjectieve rechten in de (formele) sfeer van behoorlijk bestuur nog betekenis hebben voor het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Te wijzen valt op het relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb). Leg uit.
Een derde tendens betreft de relatie tussen rechtmatigheid en doelmatigheid van bestuur. In het Unierecht wordt gesproken over een ‘dual purpose’ van goed bestuur. Effectiviteit en rechtmatigheid van bestuur worden niet gezien als tegenpolen. Deze benadering contrasteert wat met het nationale bestuursrecht. Leg uit.
In het technische en complexe Unierecht kan en mag de rechter de taak van het bestuur evenmin overnemen. Maar wat betekent dit niet?
Met het oog op procedurele normen is effectiviteit en doelmatigheid van bestuur met nadruk een te wegen factor. Waarover liet het Hof in het arrest Technische Universität München geen misverstand over bestaan?
- Over dat bestuurlijke discretie is ingesnoerd door diverse procedurele rechten van burgers: een recht op zorgvuldig en onpartijdig onderzoek van alle relevante aspecten in een zaak, een recht om een zienswijze in te brengen en een recht op een adequate motivering.
- Tegelijkertijd stelt de doelmatigheid van bestuur onvermijdelijk grenzen aan bijvoorbeeld hoorplichten zodra deze in de weg staan aan een doelmatige invordering van heffingen of alleen maar leiden tot het nodeloos rekken van bepaalde procedures. Arresten als Kamino & Datema en Mukarubega tonen dit aan.
Ook in het nationale recht fungeren de beginselen van behoorlijk bestuur traditioneel als rechterlijke normen voor toetsing. Ten opzichte waarvan is er toch een ander perspectief?
De mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling zijn nog niet over de volle breedte te overzien. Misschien valt het mee, maar op punten worden andere accenten gelegd dan in het nationale recht. Leg uit.
Waar gaat art. 2:4 Awb (de toepassing van het verbod van vooringenomenheid) op in?
Tot wie richt art. 2:4 Awb zich vooral?
- Artikel 2:4 Awb is, zo bezien, vooral gericht tot het bestuur. Het artikel instrueert het bestuur de daadwerkelijke beïnvloeding van de besluitvorming door persoonlijke belangen die vreemd zijn aan de bevoegdheidscontext te voorkomen. De taakopdracht aan het bestuur – zo men wil de bestuurlijke gedragsnorm – kan achteraf door de rechter worden getoetst.
- Zo bezien constrasteert de Awb-bepaling met artikel 41 lid 1 EU-Handvest dat uitgaat van een individueel recht op een onpartijdige behandeling van ieders zaak. De subjectieve oriëntatie domineert.
Artikel 41 lid 1 EU-Handvest bindt de instellingen, organen en instanties van de Unie hiertoe aan een in rechte afdwingbaar ‘onpartijdigheidsvereiste’. Uit de beperkte Luxemburgse rechtspraak lijkt te volgen dat het Hof in dit verband veel waarde hecht aan de objectieve onpartijdigheid van het bestuur. Schijn van partijdigheid moet worden voorkomen. Wat bevordert dit?
In de ontwerpverordening staat het voorkomen van inbreuken op de onpartijdigheid eveneens voorop. Waar komt het vereiste in beeld?
Heeft een partij het uitdrukkelijke recht om een gemotiveerd verzoek te doen aan het bevoegd gezag om een functionaris uit te sluiten wegens belangenverstrengeling?
De onpartijdigheidseis die voor de rechter geldt wordt natuurlijk niet integraal geprojecteerd op het bestuur. De eigen aard van het besturen verzet zich daartegen. Soms is het ook onvermijdelijk dat het bestuur een besluit neemt waarbij het ogenschijnlijk een ‘eigen’ belang heeft, althans een belang dat niet samenvalt met het algemeen belang dat wordt behartigd. Geef een voorbeeld.
Zijn art. 2:4 Awb en de rechtspraak ter zake wel verenigbaar met het Unierecht?
Wat verplicht art. 3:2 Awb het bestuursorgaan?
Bijzondere aandacht trok al een bepaling in de ‘Model Rules’ die betrekking heeft op het ‘principle of investigation’. Wanneer de benadering van zorgvuldigheid wordt vergeleken met artikel 3:2 Awb dan valt een aantal punten op. Welke?
Welke gevolgen kan een en ander hebben voor de toepassing van het (nationale) zorgvuldigheidsbeginsel?
Ook het motiveringsbeginsel (‘the duty to give (state) reasons’) maakt tegenwoordig integraal deel uit van het recht op ‘good administration’. Waar is de motiveringsplicht voor individuele nadelige maatregelen verankerd?
Laat de abstract geformuleerde motiveringsverplichting van art. 3:46 Awb (de eis van deugdelijke motivering) ruimte om te voldoen aan de eisen van het Unierecht?
De Algemene wet bestuursrecht kent hoorplichten voor het nemen van beschikkingen (art. 4:7 en 4:8 Awb). Deze bepalingen worden opgevat als uitwerkingen van het zorgvuldigheidsbeginsel. Waarvan staan de hoorplichten in het teken?
Gelet op de clausuleringen en de uitzonderingen synchroniseren de nationale hoorplichten niet vlekkeloos met het Unierecht. Waarop het het horen in het Unierecht gebaseerd?
Het verdedigingsbeginsel, dat zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase omspant, betreft wederom (net als het onpartijdigheidsvereiste) een van origine judicieel principe dat in overeenstemming met de Unierechtelijke traditie de bestuurlijke gedragsregels kleurt. Waaraan koppelt art. 41 lid 2 aanhef en onder a EU-Handvest het verdedigingsbeginsel?
Lijkt de Awb wat betreft het horen serieuze fricties met het Unierecht te veroorzaken?
De materiële beginselen van behoorlijk bestuur manifesteren zich in het Unierecht – naast het beginsel van ‘good administration’ – als zelfstandige algemene beginselen van Unierecht (GPL). Strikt genomen maken zij hier dus geen deel van uit. Zoals opgemerkt, zijn de onderlinge verbanden tussen deze beginselen echter hecht en maken zij wel deel uit van het bredere concept van ‘good governance’ die in het Unierecht als rechtsbeginsel leeft. Welke plaats heeft het evenredigheidsbeginsel in de Awb?
Wat valt niet uit te sluiten nu in het Unierecht al een ruime ervaring bestaat met evenredigheidstoetsing van bestuurshandelen en de Algemene wet bestuursrecht de rechtsbeschermingsfunctie van het bestuursprocesrecht centraal stelt?
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden