Samenvatting: Bijzondere Overeenkomsten V7: Arbeidsovereenkomst | 9789013130942 | G J J Heerma van Voss

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Bijzondere overeenkomsten V7: Arbeidsovereenkomst | 9789013130942 | G.J.J. Heerma van Voss

• 1 Inleiding

• 1.1 De plaats van de arbeidsovereenkomst in het BW

  Dit is een preview. Er zijn 4 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.1
  Laat hier meer flashcards zien

• Benoem twee voorbeelden van bepalingen buiten Boek 7 die ook op het arbeidsrecht van toepassing kunnen zijn.

  1. Art. 3:35 BW: de vertrouwensleer van dit artikel kan van belang zijn bij de vraag of een beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, of dat een ontslagneming door de werknemer door deze vernietigbaar is vanwege een wilsgebrek;
  2. Titel 3.2 en afdeling 6.5.2: deze bepalingen gelden voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst.

• In welk geval is de cumulatietheorie níet van toepassing?

  De cumulatietheorie is niet van toepassing indien het bijzondere karakter van de bepalingen over de arbeidsovereenkomst aan toepassing van de algemene regels van het vermogensrecht in de weg staat.

• In welke gevallen binnen het arbeidsrecht wordt de toepassing van het algemene vermogensrecht uitgesloten?

  Wanneer een arbeidsrechtelijke regeling de toepassing van het algemene vermogensrecht uitsluit, gaat het meestal om beschermende bepalingen ten gunste van de werknemer, die afwijken van bepalingen van het algemene verbintenissenrecht die van de gelijkheid van partijen uitgaan.
  
  Ook kan het een geval betreffen waarbij een specifiekere regel voor de algemene gaat (lex specialis).

• 1.2 De plaats van de arbeidsovereenkomst in het sociaal recht

  Dit is een preview. Er zijn 6 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.2
  Laat hier meer flashcards zien

• Leg uit hoe het oordeel van de Hoge Raad in de Agfa-zaak luidde.

  In de Afga-zaak overwoog de Hoge Raad dat het oorspronkelijke karakter van een oproepverhouding verloren was gegaan, waardoor tussen werkgever en werknemer een arbeidsverhouding was ontstaan die zich inhoudelijk in niets of vrijwel niets onderscheidt van die van vergelijkbaar personeel. De arbeidsverhouding van betrokkenen moest dan ook op één lijn worden gesteld met een arbeidsverhouding van personeel in vaste dienst, ook al was tussen partijen formeel niet een wekelijks vast aantal arbeidsuren op vastgestelde tijden overeengekomen (HR 8 april 1994, Agfa/Schoolderman).

• Wat werd er bepaald in de zaak HR 21 mei 2010 (Hoedjes/VWTI)?

  In het arrest Hoedjes/VWTI oordeelde de Hoge Raad dat de werkgever van een arbeidsgehandicapte werknemer een extra inspanningsverplichting heeft om de werknemer te herplaatsen binnen het hem vertrouwde concern.

• Wat heeft de Hoge Raad met betrekking tot het gebruik van cameratoezicht geoordeeld?

  • Het gebruik van een verborgen camera is toelaatbaar,
  • indien een concrete vermoeden bestaat dat een werknemer zich schuldig maakt aan strafbare feiten,
  • welk vermoeden niet ander dan door middle van een verborgen camera kan worden gestaafd.

  
  Het belang van de werkgever woog hierbij dus op tegen de inbreuk op het privéleven van de werknemer. Van een inbreuk op art. 8 EVRM was geen sprake (HR 27 april 2001, De Lange/Wennekes Lederwaren).

• 1.3 Plaats van het Europese en internationale recht

  Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.3
  Laat hier meer flashcards zien

• Welke onderwerpen worden door arbeidsrechtelijke Europese regelgeving behandeld?

  Belangrijke onderwerpen van arbeidsrechtelijke Europese regelgeving betreffen:
  

  • gelijke behandeling;
  • arbeidsomstandigheden;
  • herstructurering van ondernemingen (collectief ontslag, insolventie en overgang van ondernemingen);
  • de arbeidsovereenkomst (tijdelijke arbeid, deeltijdarbeid, informative over de arbeidsverhouding, ouderschapsverlof); en
  • medezeggenschap.

• Hebben Europese richtlijnen directe werking?

  Nee; de Europese richtlijnen dienen te worden omgezet in nationale wetgeving. De nationale rechter dient de nationale wetgeving richtlijnconform uit te leggen. De nationale wetgeving moet in die zin zodanig worden geïnterpreteerd dat deze in overeenstemming is met de EU-richtlijn die de nationale wetgever heeft beoogd te implementeren. De grens van dergelijke richtlijnconforme uitleg ligt daar waar deze overenigbaar is met de betreffende nationale wetgeving (contra legem).

• Wat heeft het HvJ van de EU in de arresten Mangold en Kücükdeveci bepaald?

  Het HvJ van de EU heeft in deze arresten bepaald dat het verbod op leeftijdsdiscriminatie een algemeen beginsel van unierecht betreft en als zodanig rechtstreeks kan worden ingeroepen, ook als de nationale wetgeving daarmee in strijd is.

• Leg uit waarom het internationale arbeidsrecht in het algemeen slechts een indirecte invloed heeft op het Nederlandse arbeidsrecht.

  Bij het internationale arbeidsrecht gaat het ten dele om de doorwerking van grondrechten in de arbeidsverhouding uit internationale mensenrechtenverdragen; vaak betreft dit sociale grondrechten met een programmatisch karakter, welke niet rechtstreeks inroepbaar zijn door een individuele werkgever of werknemer. Pas wanneer een bepaling zich daarvoor leent, is een rechtstreeks beroep soms wel mogelijk. Daarnaast werken klassieke grondrechten ook rechtstreeks.
  
  Internationale verdragen (zoals de Internationale Arbeidsorganisatie, ILO) hebben zelden rechtstreekse werking, maar vele ervan zijn door NL geratificeerd en hebben via de wetgeving invloed op het arbeidsrecht. Comités van de IAO zien toe op de naleving van deze verdragen.