Integration & Projective material
27 belangrijke vragen over Integration & Projective material
Wat is het doel van het artikel van Cassin en Ranson?
- Associatie tussen persoonlijkheid en eetstoornissen bekijken --> AN, BED en BN
- Bekijken van BED omdat dit een nieuwe stoornis is en ook kijken naar comorbiditeit
Ze gebruiken zelfrapportages en interviews
Welke persoonlijkheidskenmerken zijn onderzocht in combinatie met eetstoornissen in het artikel van Cassin & Ranson?
- Perfectionisme
- OCD kenmerken
- Impulsiviteit
- Sensatie zoeken
- Narcisme
- Sociotropy-autonomie
Ze zijn gemeten door zelfrapportages en ze zijn correlationeel
Wat wordt er gesteld over perfectionisme en eetstoornissen in het artikel van Cassin en Ranson?
- Met name neurotisch perfectionisme
- Mensen met eetstoornissen hebben onrealistische persoonlijke standaarden voor henzelf en geloven dat anderen hen streng evalueren en ze hebben overdreven eisen voor perfectie
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Wat wordt er gesteld over OCD kenmerken en eetstoornissen in het artikel van Cassin en Ranson?
Wat wordt er gesteld over impulsiviteit en eetstoornissen in het artikel van Cassin en Ranson?
Wat wordt er gesteld over narcisme en eetstoornissen in het artikel van Cassin en Ranson?
Wat wordt er gesteld over sociotropy-autonomie en eetstoornissen in het artikel van Cassin en Ranson?
Verstoord eten is geassocieerd met zowel sociotropy als autonomie. Een verhoogde kwetsbaarheid voor een eetstoornis kan geassocieerd zijn met een sociotropy-autonomieconflict, dus mensen met eetstoornissen streven naar het behouden van onafhankelijkheid, maar vertrouwen ook op interpersoonlijke relaties voor bevestiging en zelfvertrouwen.
Wat is de conclusie die Cassin en Ranson trekken in hun artikel over persoonlijkheid en eetstoornissen?
- Consistente verschillen zijn hoge mate van dwang en persistentie en weinig zoeken naar nieuwigheden in AN, en hoge impulsiviteit, sensatie zoeken, zoeken naar nieuwigheden en eigenschappen geassocieerd met borderline in BN.
Waar gaat het 1ste artikel van Bancroft over?
- Mannen en vrouwen hebben meer onderdrukking van bloedstroom in de genitaliën als reactie op erotische stimuli.
- Mannen die dachten dat ze alcohol op hadden, hadden een meer erectionele respons en subjectieve arousal of erotische stimuli. Vrouwen minder onderzocht.
Wat is er bekend over chronisch alcoholisme en seksualiteit? (bancroft)
Maar onderzoek laat zien dat de meeste mannen geen seksuele problemen ervaren en er zijn ook geen verschillen in testosteron. Kan op het verliezen van een erectie tijdens seks wel iets groter en ook iets minder seksueel verlangen. Geen verschil in seksuele functie.
Conclusie: Alcoholisme veroorzaakt geen onomkeerbare schade aan seksuele functie in mannen, maar de relevantie van de beperkte endocriene effecten zijn nog onduidelijk.
Wat is er bekend over drugs en verslaving icm seksualiteit? (Bancroft)
- Opiaten: morfine en heroïne waarvan het effect lijkt op het ervaren van een orgasme. Zou kunnen zorgen voor een vermindering van seksuele interesse. Soms lagere testosteron levels (man) en rare hormonen en onvruchtbaarheid (vrouw).
- Cocaïne: Het kan in het begin positieve effecten hebben, bij chronisch gebruik negatieve seksuele effecten
- Marihuana: seksueel verbeterende drug (verhoogd gevoel van aanraking) maar hiervoor geen echt bewijs.. Bij dagelijks gebruik leidt het tot erectieproblemen (20%). Minder testosteron en een gewijzigde menstruatiecyclus.
- Amfetamine en gerelateerde drugs: onduidelijk effect opa seksualiteit
Waar gaat het tweede artikel van Brancroft (2009) over?
Waarom zijn mensen met leerbeperkingen vaker betrokken seksuele misdrijven? (bancroft)
Hoe kan het dat mensen met een leerbeperking moeilijkheden ervaren met seks?
- De informatie moet heel simpel, in kleine hoeveelheden en herhaaldelijk gebracht worden. Ze moeten duidelijke en simpele regels leren, vooral dat seks privé moet en dat er toestemming van beide partijen moet zijn. Meisjes leren over menstruale hygiëne. Er kan ook geleerd worden hoe liefde geuit kan worden.
Waar gaat het artikel van Zemishlany & Weizman (2008) over?
- 30-60% met schizofrenie die antipsychotica krijgt, 78% met depressie die antidepressiva krijgt en 80% met anxiety stoornissen.
Wat is de verhouding tussen schizofrenie en seksuele dysfunctie?
82% van mannen en 96% van vrouwen had minstens 1 seksuele dysfunctie. Mannen hadden minder verlangen voor seks, erectiele dysfunctie en vaker geen seks of masturbatie, en vrouwen hadden minder genot.
Hoe is de verhouding tussen depressie en seksuele dysfunctie?
- Depressieven met een lage appetijt waren gevoeliger in persoonlijke relaties, agressiever en hadden een lager libido.
- Depressie bij mannen is geassocieerd met een mogelijk omkeerbare vermindering van het erectievermogen, die geassocieerd kan zijn met seksuele disfunctie.
Welke 5 vormen van ongepast gedrag bij mensen met dementie worden er besproken in het artikel van Torrisi?
- Agressief gedrag: ander kaartje
- Crimineel gedrag: ander kaartje
- Afwijkend motorgedrag: ander kaartje
- Disinhibitie: komt het vaakst voor bij patiënten met fronto-temporale dementie. Zowel ongeremde als apathische syndromen in deze patiënten, zijn gerelateerd aan een vermindering in orbitofrontale activiteit, terwijl de rechter inferieure frontale gyrus een hoofdstructuur is van responsinhibitie.
- Abnormaal eetgedrag: komt vooral voor bij patiënten met een subtype van fronto-temporale dementie en met semantische dementie.
Wat wordt er in het artikel van Torrisi gesteld over agressief gedrag bij mensen met dementie?
Wat wordt er in het artikel van Torrisi gesteld over crimineel gedrag bij mensen met dementie?
Wat wordt er in het artikel van Torrisi gesteld over afwijkend motorgedrag bij mensen met dementie?
Mensen met fronto-temporale dementie hebben vaak (80%) herhalend gedrag. Rondzwerven komt het meest voor bij mensen met Alzheimer.
Welke vormen van seksuele stoornissen zijn er bij mensen met dementie en wat is de kwestie met hyperseksualiteit?
- Openlijke daden geassocieerd met een verhoogd libido.
- Aanhoudende, ongeremde seksuele gedragingen gericht op zichzelf of anderen.
Dit wordt vaak gecompliceerd door het vooroordeel dat oudere mensen niet meer geïnteresseerd zijn in seksualiteit. Dit kan leiden tot misinterpretatie van normaal seksgedrag als pathologisch. Hierdoor bespreken ouderen het minder.
- 74% van de ouderen 57-64 zijn nog seksueel actief en van de mensen tussen de 65-74 is dit nog 53%.
- Mannen meer fysiek, hyperseksueel en vrouwen meer verbaal.
Welke non-farmacologische interventies zijn er voor mensen met dementie die gedrags-, psychologische en seksuele symptomen hebben?
- Cognitie/emotie-georiënteerde interventies: vooral effect op depressie
- Zintuigelijke stimulatie-interventies: veel contoversie
- Gedragsmanagementstechnieken
- Andere interventies: Interventies gefocust op verzorgers, zoals vaardighedentraining, educatie en support zorgen voor positieve uitkomsten op het gedrag van patiënten met dementie
Deze behandelingen bevatten:
- Gedragsmodificatie: verklaring aan de patiënt van het ongepaste gedrag.
- Supportive psychotherapie: voor partners van mensen met dementie
- Attitudes van de familie, verzorgers en werknemers veranderen: seksuele voorlichting waarbij de behoefte aan normale seksuele uiting benadrukt moet worden.
Welke farmacologische interventies zijn er voor mensen met dementie die gedrags-, psychologische en seksuele symptomen hebben?
- Antidepressiva: SSRI = goed alleen mensen vallen wel sneller. Citalopram = beter en TCA's = effectief
- Trazodon: agressief gedrag, agitatie en insomnia . Wel veel bijwerkingen
- Antipsychotica: niet routinematig gebruiken maar kan werkzaam zijn.
- Stemmingsstabilisatoren: geen klinisch bewijs.
- Antidrogenen: deze verlagen het serum testosteronniveau die ongepast gedrag elimineert, zoals hyperseksualiteit en agressie, en het belemmert seksuele functionering.
Wat is het synchronie-effect? (Taillard et al.)
- Synchronie-effecten zijn er ook op cognitief veeleisende taken met aanhoudend gedrag om een accuraat prestatieniveau te behouden. Gecontroleerde processen zijn waarschijnlijk gevoeliger voor het synchronie-effect dan automatische processen.
Welke drie hypothesen zijn er over circadiaanse dysfuncties en depressie?
- Genetische gevoeligheden, zoals mutaties in specifieke klokgenen, induceren veranderingen in de intrinsieke periode en fase van entrainment. Dit kan de ritmische activiteit van neurotransmittersystemen beïnvloeden die betrokken zijn bij stemmingsregulatie. Dit kan voor een voorkeur voor de avond leiden en de ontwikkeling van depressieve symptomen.
- Insomnia symptomen vergemakkelijken het begin van stemmingsstoornissen en verergeren. De comorbiditeit van insomnia en depressie is 40.5%.
- Circadiaanse abnormaliteiten, vooral vertraagde ritmes, spelen ook een rol. Circadiaanse en slaapverstoringen in depressieven zijn gelinkt aan abnormale klokgenenexpressie en kunnen verklaren waarom er meer depressieve symptomen zijn bij avondtypen.
Welke twee hypothesen zijn er over de link tussen circadiaanse dysfuncties en ADHD?
- Polymorfisme (mutatie in dna) kunnen circadiaanse klokgenen aan ADHD linken, er is een genetische overlap die kan bijdragen aan de circadiaanse dysfuncties op moleculair en gedragsniveau. Het kan zijn dat er alleen een hoger risico op ADHD-symptomen is i.c.m. omgevingsfactoren.
- Dimlichtmelatoninebegin (DLMO) kan ook bijdragen aan de pathofysiologie van ADHD met vertraagde slaapfasesyndroom (DSPD). Het kan zijn dat impulsiviteit temporale discounting en bedtijdweerstand verhogen, en dit promoot nachtelijke activiteiten die de circadiaanse klok vertragen door blootstelling aan licht in de avond.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden