Farmacologie - Geneesmiddelen interacties
23 belangrijke vragen over Farmacologie - Geneesmiddelen interacties
1. Hoe wordt Tacrolimus gemetaboliseerd?
2. Wat is Tacrolimus zelf voor een middel?
2. Welke soort middelen kunnen de Tacrolimus spiegel verhogen? Noem een aantal voorbeelden.
3. Wat doen CYP3A4 remmers met de spiegel van Tacrolimus? Noem een aantal voorbeelden.
4. Welke combi qua voedingsmiddel wil je vermijden?
2. Tacrolimus is een Calcineurine-remmer en een CYP3A4-remmer.
3. CYP3A4-remmers kunnen de tacrolimusspiegel verhogen. Sterke remmers zijn: ketoconazol, fluconazol, itraconazol, voriconazol, claritromycine, erytromycine, ritonav/ir, saquinavir.
4. Combinatie met grapefruitsap vermijden.
78 jr vrouw
VG: hypertensie, hartfalen, atriumfibrilleren
Med: digox 1dd0,125mg, rivaroxaban 1dd20mg, furosemide 1dd2mg, lisinopril 1dd10mg, simvastatine 1dd40mg.
Spreekuur
wat somber en futloos, maar goed effect van een natuurgnm: sint janskruid.
Wat vindt u hiervan?
1. Waar wordt Sint Janskruid voor gebruikt?
2. Waarom is de effectiviteit dubieus van het middel?
3. Welke CYP is het meest relevant? Waarom?
2 & 3. Omdat het een inducer van P-glycoproteine is en verschillende cytochroom P450 enzymen wv CYP3A4 nu het meest relevant is. Omdat pte meerdere gnm gebruikt die door CYP3A4 worden afgebroken, namelijk:
- digoxine
- rivaroxaban
- simvastatine
Waar leidt een interactie van Sint Janskruid toe bij de volgende middelen?
1. Digoxine
2. Rivaroxaban
3. Simvastatine
2. Rivaroxaban wordt ook uitgescheiden door P-glycoproteine in de darm en afgebroken door CYP3A4 dus daar is het effect zoals bij digoxine ook bij te verwachten. Mate van het effect is echter onbekend omdat er nog geen studies naar zijn gedaan.
3. Simvastatine wordt afgebroken door CYP3A4 en agv de interactie kan de AUC (de spiegel) tot 50% dalen.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Wat is je advies als een pte zowel sintjanskruid als digoxine, rivaroxaban als simvastatine gebruikt?
2. en komende weken pte in de gaten houden ivm mogelijke gevolgen van de interacties. Simvastatine heeft geen ernstige gevolgen bij de interactie maar de andere 2 mogelijk wel.
Wat zijn algemene factoren die van invloed zijn op gnminteracties?
gnm: dosis, formulering, route en volgorde van toedienen.
Wat geeft in het algemeen allemaal een hoger risico op een relevante interactie?
2. sterkere effecten bij een lage bio beschikbaarheid: stel je hebt een bio beschikbaarheid F van 0,2 en die stijgt naar 0,8 dan betekent dat, dat er 4x zoveel gnm in de systemische circulatie terecht komt en de spiegel dus met een factor 4 stijgt = Css x4.
3. beperkte therapeutische breedte
4. toxische metaboliet
Stel de biologische beschikbaarheid van een middel is 1.
Welke invloed heeft de enzymactiviteit dan op de opname in darm en lever?
Welke interactie vindt dan plaats?
In welke 2 categorieën zijn gnm-interacties te verdelen?
Farmacokinetische gnminteracties
Wat kan er bij distributie theoretisch gezien aan de hand zijn bij gnminteracties?
Op welke 3 gebieden vindt dit plaats?
Waarom is dit in de praktijk zelden relevant?
1. plasma-eiwit binding
2. transport eiwitten waarmee gnm zich verdelen over de weefsels
3. bindingsplaatsen in weefsels
Dit is zelden relevant in de praktijk omdat de vrije fractie terugkeert naar de oude steady state concentratie.
Ontstaat er door verdringing van plasma-eiwitbinding een veel hogere concentratie vrij gnm dan zal dat door de klaring snel gecorrigeerd worden naar de normale steady state voor de vrije fractie. En dan heb je geen klinisch effect.
Farmacokinetische gnminteracties
Welke relevante interactie kunnen optreden in het kader van het metabolisme?
Ze kunnen geinduceerd worden of juist geremd.
Farmacokinetische gnminteracties - metabolisme: inductie
1. Leg uit waarom bij inductie de klaringscapaciteit toeneemt.
2. Geldt dit voor fase 1, fase 2 of voor beide?
3. Wat zijn de meest relevante inducoren?
4. Na hoe lang ontstaat inductie? Waarom dan?
5. Wat heeft het voor gevolgen voor de enzymactiviteit als je de inducer staakt?
6. Tot hoe lang na het staken kan de inducer doorgaan?
2. Dit kan gelden voor zowel fase 1 als fase 2 reacties.
3. Meest relevante zijn CYP enzymen.
4. Omdat dit op gang moet komen ontstaat inductie (dus toename van enzymactiviteit) pas na 7-10 dgn.
5. Dat betekent dat de enzymactiviteit niet meteen verdwenen is als een inducer gestaakt wordt.
6. Dit kan tot 2 weken na staken inducer nog doorgaan.
Hoe werkt remming in het kader van metabolisme bij farmacokinetische interacties?
Wat zijn de meest relevante remmers?
Wanneer ontstaat het effect en wanneer verdwijnt het?
Waar hangt de duur tot de impact van de aanwezigheid van een remmer af?
Duur is afhankelijk van (nieuwe) T1/2. Dat geremde gnm stijgt naar een nieuwe Css in 4-5 halfwaardetijden.
Hoe weet je of een middel induceert of remt?
Verder heet het FTK heeft een overzicht:
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/farmacologie/farmacokinetiek
En er is een Flockhart tabel voor CYP450 interacties.
Hier zie je alle substraten, inducers en remmers op.
Zie:
https://www.regionorebrolan.se/Files-sv/%C3%96rebro%20l%C3%A4ns%20landsting/Arbete_utbildning/ST/ST-psykiatri/inbjudan/Clinical-Table-CYP450.pdf
Waar speelt de eliminatie vooral een rol?
Leg uit hoe gnminteracties invloed hebben op de tubulaire secretie?
Door welk enzym?
Noem een voorbeeld.
Wat zijn mogelijke gevolgen van jou genoemde voorbeeld?
Er kan daar sprake zijn van beïnvloeding van tubulaire secretie waar actieve transporters als P-glycoproteine van invloed zijn net als in de darmen.
Vb: colchicine wordt door P-glycoproteine uitgescheiden in de nier. Als je gelijktijdig een P-glycoproteinremmer inneemt zoals bijv erytromycine of claritromycine (zijn macroliden) dan kan colchicine minder goed worden uitgescheiden.
Colchicine heeft een smalle therapeutische breedte waardoor zeker bij nierfunctiestoornissen er een intoxicatie kan ontstaan met mogelijk fatale afloop.
Eliminatie
Hoe hebben gnminteracties invloed op de renale doorbloeding?
Wat is daar een voorbeeld van?
Als er zout geretineerd wordt, wordt er ook lithium geretineerd omdat beide sterk op elkaar lijken!
Eliminatie
Waar zijn de gnminteracties die de pH van urine beïnvloeden relevant voor?
Wat is hier een voorbeeld van?
Vb: gecombineerd gebruik van amfetamine en acetazolamide. Omdat acetazolamide de urine alkaliseert. Amfetamine is een zwakke base en dat betekent dat het in alkalisch urine in neutrale vorm aanwezig zal zijn en weer makkelijk terug kan resorberen. Hierdoor neemt de klaring van amfetamine af bij het gelijktijdige gebruik van acetazolamide.
Farmacodynamische interacties
Wanneer spreken we van een additief effect?
Wat is een voorbeeld?
Vb: Een ernstige interactie kan voorkomen bij gecombineerd gebruik van methotrexaat en trimethoprim (dus ook co-trimoxazol, want trimethoprim is daar onderdeel van). Beide stoffen remmen het dihidrofolaatreductase. Geef je ze samen dan kan dat leiden tot ernstige beenmergsuppressie.
Farmacodynamische interacties
Wanneer spreken we van een antagonistische interactie?
Wat is een voorbeeld?
Vb: propanolol en salbutamol. propanolol blokkeert de receptor waar salbutamol op aangrijpt waardoor veel minder tot geen effect salbutamol.
ART (anti-retrovirale therapie) bestaat uit 3 middelen en wordt vaak geboost met ritonavir.
1. Waarom worden er 3 middelen gegeven?
2. Wat is ritonavir voor een middel?
3. Waarom wordt dit middel erbij gegeven?
4. Wat is de werking en het doel van ritonavir tov ART? Dus wat verandert er aan de farmacokinetiek?
2. Een sterke CYP3A4 remmer.
3. Vanwege metabolisme-remmende eigenschappen wordt het gebruikt als farmacokinetische versterker van andere proteaseremmers, dus om een gunstige interactie op te wekken icm de ART middelen.
4. Ritonavir is een CYP remmer waardoor de omzetting van andere ART middelen tot inactieve metabolieten worden geremd en de bio beschikbaarheid toeneemt door het afnemen van het first pass effect.
Slobodan Milošević = President van Servië. Verdacht van oorlogsmisdaden. 11 maart 2006: gevonden in zijn VN-cel in het Penitentiair complex Scheveningen.
NFI: myocardinfarct
Heeft al lange tijd onbehandelbare hypertensie. Wil naar Rusland voor betere behandeling. Kort na overlijden uitslag bekend:
2 weken voor overlijden rifampicine
in bloed.
1. Wat voor middel is rifampicine?
2. Wat kan het gevolg zijn?
2. Bij gelijktijdige behandeling met antihypertensiva kan het zijn dat de bloeddruk niet daalt ondanks verschillende bloeddrukverlagers.
23-jarige vrouw
Heeft focale epilepsie wv carbamazepine.
Ze wil starten met de anti-conceptie pil. Is dat een goed idee?
1. Wat is de interactie van carbamazepine met OAC?
2. Wat is een goed alternatief voor de OAC?
3. Welke alternatieven hebben geen zin om te geven?
2. Een mirena-spiraaltje, koper spiraal of morning after methode.
3. Een implanon of de minipil.
21 jarige vrouw zonder significante VG, geen allergien en geen med gebruik presenteert zich op de SEH met een new-onset, gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen. Er wordt o.a met Valproaat en meropenem i.v. 3DD gestart om het onder controle te krijgen. Het serumvalproaat was bij de start 42 microgram/mL.
Er wordt een stijging van het valproaat gezien eerst tot 2880mg. vervolgens had de pte nog een tonisch-clonische aanval waarbij het valproaat daalde naar 7 microgr/mL. De volgende dag was het echter weer gestegen naar 3600mg terwijl de serumconcentratie <10 microgr/mL bleef.
Hoe kan dit?
De samenvoeging van de 2 middelen heeft een zeer snel interactie effect.
Dit zorgt ervoor dat valproinezuur veel sneller wordt uitgescheiden en de spiegel ervan sterk daalt waardoor er epileptische insulten kunnen ontstaan. Daarom moet bij dit soort ptn geswitched worden naar een ander anti-epilepticum.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden