Anatomie & Fysiologie - Fysiologie cardiologie - Microcirculatie

43 belangrijke vragen over Anatomie & Fysiologie - Fysiologie cardiologie - Microcirculatie

Wat is de functie en wat is de grootte van elk van de 8 genoemde vaat typen in de afbeelding?

Zie de afbeelding voor het antwoord.

Welke vaten hebben het grootste oppervlak? Waar is dat voor nodig?Waar zijn zij uit opgebouwd?

Capillairen zijn de kleinste vaten in ons lijf en zijn opgebouwd uit endotheel cellen en een membraam. Dit oppervlak is nodig voor uitwisseling.

Wat is de polsdruk? Hoe groot is die normaal?

verschil tussen de systolische en de diastolische bloeddruk,  normaliter 40 mm kwik.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Waar is de mean pressure zoals afgebeeld in de figuur ongeveer gelijk aan?

Aan de diastolische druk plus 1/3e van de polsdruk (= systolische druk - diastolische druk).

Op welk moment in de hartcyclus bevindt zich de laagste druk in de aorta?

In de isovolumetrische contractiefase en dus vlak voordat het LV het bloed de aorta in spuit.

Waar meet je de CVD? Waarom is deze druk belangrijk?

CVD = centraal veneuze druk en die meet je in de thoracale vena cava dicht bij het RA.

deze druk is belangrijk omdat het de vullingsdruk van het RV bepaald en daarmee het SV ervan.

Wat is de mean arterial pressure?
Hoe bereken je die?
Wat is de MAP voor een neonaat? En voor een volwassene?

MAP = Gemiddelde bloeddruk: (2x diastole + 1x systole) / 3.
neonaat: 30 mmHG, volwassenen 50-60 mmHg.

Wat is de invloed van veroudering op de minimale en de maximale MAP?

De minimale MAP stijgt agv degeneratie van de vaatwand,
terwijl de maximale MAP zal dalen. Dus de bandbreedte van de MAP neemt af met ouder worden wat implicaties kan hebben op de perfusie naar en door organen.

Hoe monitor je klinisch of er (on)voldoende perfusie van vitale organen plaatsvindt? Hoe kun je dit zien/merken aan de patient?

Door de nierperfusie te monitoren gezien dit orgaan de barometer is van het cardiovasculaire systeem. Icm het bewustzijn.


In beide gevallen zal een te lage MAP goed zichtbare gevolgen hebben. In het eerste geval zal bij een te lage MAP de patiënt stoppen met plassen en in het tweede geval zullen de uitingen van een verminderd bewustzijn zich openbaren bijvoorbeeld in de vorm van oriëntatie en inprentingstoornissen.

Wanneer is de MAP van de cerebrale bloedstroom (CBF) constant? Wat gebeurt er bij een te lage MAP?

Tussen 50 en 150 mmHg. <50 mmHg zal de CBF verminderen waardoor het brein in functie achteruit gaat waarbij het volgende kan optreden:


  1. verlamming van een arm en/of been, meestal aan één kant van het lichaam
  2. scheve mond (krachtverlies van de aangezichtsspieren)
  3. niet meer kunnen praten of woorden niet meer begrijpen (taalstoornis afasie)
  4. evenwichtsstoornissen of duizeligheid (licht gevoel in het hoofd)
  5. aansturingsproblemen van een arm en/of been, al dan niet gepaard met stuiptrekkingen of onwillekeurige bewegingen (“limb shaking” ) 

Door welke factoren wordt de hoogte van de MAP bepaald?
Als de MAP te laag is door welke factor komt dit dan?


De hoogte van de MAP wordt direct bepaald door de cardiac output en de perifere weerstand (MAP = CO x TPR). In geval van een te lage MAP kan dit alleen het gevolg zijn van een te lage CO en/of vaatweerstand.

Bij het bewaken en beoordelen van de MAP waarde dient men oorzaak en gevolg te kunnen scheiden. In het belang van de diagnostiek is het van groot belang om hier consequent mee om te kunnen gaan.

  1. Voor welk orgaan is de MAP geen goede maat voor de perfusiedruk?
  2. In welke gevallen wordt er een hoge MAP gezien?
  3. En in welke gevallen een lage MAP?

  1. Hart
  2. alle vormen van diastolische en systolische hyPERtensie en bij inklemming van de hersenstam icm een ernstige bradycardie
  3. alle vormen van systolische en diastolische hyPOtensie

Arteriële systolische druk

  1. Wat is de arteriële systolische druk? Waar wordt de druk gemeten?
  2. Wat zijn normale arteriële systolische drukken in mmHg
  3. Waar is deze druk het gevolg van? Van welke factoren?


  1. De systolische druk is, de in een grote arterie gemeten, piekdruk van de linker ventrikelcontractie.
  2. 110-140 mmHg
  3. De systolische druk is het gevolg van het slagvolume, de pompkracht en de elasticiteit van m.n. de aorta.

Arteriële diastolische druk

  1. Wat is de arteriële diastolische druk? Waar wordt die gemeten? 
  2. Wat zijn normale drukken in mmHg?
  3. Hoe ontstaat deze druk?

  1. De diastolische druk is, de in een grote arterie gemeten, daldruk in het arteriële vaatbed.
  2. 70-90 mmHg
  3. De diastolische druk is grotendeels het gevolg van de vaatweerstand. Tijdens systole knijpt het hart de coronairen dicht. De diastolische bloeddruk is daarom de perfusiedruk voor het myocard.

Arteriële diastolische druk

  1. waar vind je een hoge diastolische druk bij?
  2. en waar en lage? 


Een hoge diastolische druk wordt gezien bij:
  • Stress/ pijn
  • Verkalkte bloedvaten
  • Ademhalingsproblemen
  • Afklemming van de aorta


Een lage diastolische druk wordt gezien bij:
  • Alle vormen van shock echter vooral bij een extreem lage vaatweerstand

Wat wordt er bedoeld met de totale perifere vaatweerstand = systeem vasculaire weerstand?
Welk weefsel vormt hier de uitzondering op?


weerstand waartegen de linker ventrikel moet pompen; wordt bepaald door toestand van het totale arteriolair vaatbed; is geen vaste eenheid, maar variabel.

Met uitzondering van het pulmonale vaatbed.

Waar hangt de mate van verhoging van de SVR oftewel de totale perifere weerstand van het vaatbed als reactie op sympathische stimuli af?


hangt af van:
  • de mate van sympathische activatie
  • de reactie van het vaatstelsel
  • de grootte van het betrokken vaatbed

Pré-capillaire sfincters

  1. Wat reguleren deze sfincters?
  2. Zijn de sfincters open of dicht in de rustfase van weefsels die een sterke wisseling in activiteit vertonen? Waarom?
  3. Waar heeft het sluiten van de sfincters een zeer grote invloed op?

  1. Naast de arteriolen reguleren deze sfincters ook de doorstroming van bloed door het weefsel.
  2. In de weefsels die een sterke wisseling in activiteit vertonen zal in rust het merendeel van de pré-capillaire sfincters gesloten zijn. De voorkeurskanalen vormen dan de enige doorvoerweg.
  3. Op de vaatweerstand.

Met-arteriolen

In de huid bevinden zich de zogenaamde met-arteriolen. Deze kleinste arteriën die de overgang vormen van arteriola in bloedcapillair spelen een grote rol in de warmtehuishouding.
  1. Wat is hun rol bij sepsis?
  2. Wat is het effect daarvan?


  1. In geval van een sepsis kunnen deze met-arteriolen onder invloed van toxinen volledig dilateren. Er ontstaat zo een shunt tussen een arteriole en de venulen.
  2. Het effect daarvan is een warme en rode huid, maar ook een enorme daling van de vaatweerstand.

Capillary fluid shift (in het NL: capillaire filtratie)

Leg uit wat er bedoeld wordt met de capillary fluid shift (in het NL: capillaire filtratie)?
Welke 3 processen vinden plaats in de capillairen tijdens deze shift?

Hoeveel L vloeistof wordt er per 24 uur in het interstitium gepompt? Hoeveel wordt daarvan teruggeresorbeerd? Wat gebeurt er met het restant?


capillaire filtratie = uittreden van vocht uit de capillairen naar de interstitiële ruimte.

In de capillairen gebeurt deze uitwisseling van water en stoffen dmv een drietal gekoppelde processen:
  1. filtratie
  2. osmose
  3. reabsorptie


Per 24 uur wordt er ongeveer 20L vloeistof in het interstitium gepompt met een terugresorptie van 18L; Het restant van 2L komt via een omweg als lymfe weer in de circulatie terecht.

  1. Hebben capillairen spierweefsel?
  2. Wat is de functie van het spierweefsel in de wanden van venulen?
  3. En wat is de functie van de kleppen?

  1. nee
  2. glad spierweefsel in de wanden van de venulen zodat constrictie en dilatatie mogelijk is en in de venen vinden we kleppen. De functie van het spierweefsel in de wanden van de venulen is dat in tijden van een verhoogde behoefte aan volume van bloed een vasoconstrictie zorgt voor het leegdrukken van het veneuze compartiment (veneuze return).
  3. De kleppen in de venen hebben een belangrijke functie in het weer centraliseren van het veneuze bloed. De terugvloed van het bloed naar het hart komt door een aantal secundaire krachten tot stand. De kleppen ondersteunen deze krachten op een essentiële wijze.

Hoe ontstaat de veneuze return?


- de adempomp (ook wel thoraxpomp)
- de arteriële pomp (vermogen tot contraheren)
- zwaartekracht (afhankelijk van lichaamsdeel t.o.v. Het hart
- de mate van venaconstrictie;
- de spierpomp.


Het uiteindelijke product van de samenwerkende subsystemen (waarvan de microcirculatie een onderdeel uitmaakt) is dat de aan en afvoer van bloed precies gelijk is aan de metabole behoefte en de afvoer van bloed precies gelijk is aan de aanvoer. Hart en bloedvaten moeten zich daaraan aanpassen. De activiteiten van het hart en de tonus van de bloedvaten worden o.a. gereguleerd door het vasomotorische centrum.

  1. Waar ligt dit vasomotorisch centrum?
  2. Waar reageert het op?
  3. Wat doet het vasomotorisch centrum?
  4. Wat gebeurt er bij prikkeling van het centrum?
  5. En wat bij remming?

  1. In de nucleus in de medulla oblongata.
  2. reageert op veranderingen in de gemiddelde bloeddruk.
  3. reguleert de perifere weerstand van bloedvaten door beïnvloeding van de orthosympathische activiteit. Doet dit dmv zenuwbanen van het autonome zenuwstelsel die de verbinding vormen tussen de hersenstam en het hart
    & bloedvaten. Veranderingen in de druk worden door de sensoren in de grote bloedvaten geregistreerd en doorgegeven aan het vasomotorisch centrum. Vanuit dit centrum volgen impulsen om de compensatiemechanismen te activeren.
  4. prikkeling veroorzaakt vasoconstrictie.
  5. remming veroorzaakt vasodilatatie.


Autonome neurale controle
Autonome regulatie van de cardiovasculaire functie wordt gecontroleerd door het centrale zenuwstelsel.

Welke 3 hersenweefsels reguleren de autonome functies?

De medulla oblongata, gelegen in de hersenstam, de hypothalamus en de cortex reguleren de autonome functies.

Neurohumorale controle van het hart en circulatie.
Autonome zenuwen en circulerende hormonen dienen als belangrijk mechanisme bij de regulering van de cardiale en vasculaire functies. Hier zijn 4 sensoren/receptoren systemen bij betrokken.

1 van de sensoren die dit controleert is de plasma-osmolariteit sensor.

Hoe noem je deze sensor medisch?
Waar bevinden deze sensoren zich?
Wat bewaken ze? Hoe doen ze dat?
Welke effecten hebben ze op de circulatie?
Welke processen verhogen de activiteit van deze sensoren?

plasma-osmolariteit = osmoreceptoren die door osmosensoren worden aangevuurd:  in de hypothalamus liggen neuronen (sensoren) die toename van de arteriële osmotische druk detecteren en dit doorgeven aan het nabijgelegen osmoregulatiecentrum. Ze doen dit door afgifte van ADH (vasopressine) aan de hypothalamus. De hypothalamus geeft dit hormoon vervolgens af aan de bloedbaan. ADH reist naar de nieren alwaar het reabsorptie van water bewerkstelligt. Hierdoor neemt de RR toe.

Noem een aantal voorbeelden van humorale factoren die de cardiale en vasculaire functies beïnvloeden.

Belangrijke humorale factoren zijn:
  • catecholamines
  • Renine-angiotensine aldosteron systeem
  • atrial natriuretic peptide
  • brain natriuretic peptide
  • anti diuretisch hormoon en vasopressine.

Circulerende catecholamines Circulerende catecholamines ontstaan uit 2 bronnen. Welke 2?
  • wat scheiden deze bronnen uit?
  • wat wordt er geactiveerd zodat de stoffen uitgescheiden worden?
  • in welke situaties scheiden ze dit uit?

De bijnierschors:
  • scheidt 80% adrenaline & 20% noradrenaline uit.
  • Na activatie van preganglionische zenuwen die dit gebied bedienen worden de stoffen uitgescheiden.
  • Dit gebeurt tijdens stress ( inspanning, hartfalen, emotionele stress, opwinding, bloedverlies of pijn).

Sympathische zenuwen die de bloedvaten bedienen:
  • NA
  • Normaliter wordt het meeste van de vrijgekomen noradrenaline uit sympathische zenuwen terug opgenomen door de zenuwen en omgezet (ook door extramuraal weefsel). Een kleine hoeveelheid van de vrijgekomen noradrenaline wordt echter opgenomen in het bloed en circuleert door het lichaam.
  • Bij hoge mate van activatie van het sympathisch zenuwstelsel komt grote hoeveelheid noradrenaline in het bloed.


Circulerend adrenaline heeft verschillende cardiovasculaire werkingen, die afhankelijk zijn van de adrenerge receptoren in verschillende organen en de gevoeligheid van de verschillende receptoren op adrenaline.

Aan welke receptoren bindt adrenaline? Voor welke receptor heeft adrenaline een hogere affiniteit?

Als er een hogere dosis adrenaline circuleert tot welke effecten leidit dit dan?

ß1,ß2, α1 en α2 adrenoreceptoren, de affiniteit van adrenaline voor
ß adrenoreceptor is groter dan voor alfa-adrenoreceptoren.

Een hoger tot gemiddelde dosis circulerend adrenaline stimuleert de hartfrequentie, de inotropie en de chronotropie.

Effecten van intraveneuze toediening van een lage dosis epinephrine op de arteriële druk en hartfrequentie.

Leg adhv de figuur uit wat er gebeurt na toediening van epinefrine.

Een lage dosis epinephrine verhoogt de hartfrequentie en de arteriële polsdruk (het verhoogt de systolische en verlaagt de diastolische druk) met een kleine verandering in de mean arteriële druk. De mean arteriële druk verandert niet veel omdat de verhoging van de cardiac output teniet gedaan wordt door de daling van de system vasculaire weerstand.

Aan welke receptoren in het hart en vaatbed bind norepinefrine zich? Voor welke receptoren is de affiniteit zwak?

Wat gebeurt er met de MAP, polsdruk, SV en HF als NA intraveneus wordt gegeven?


Circulerend noradrenaline heeft invloed op het hart en het systeem vaatbed door zich te binden aan ß1,ß2,α1 en α2 adrenoreceptoren, echter de affiniteit van noradrenaline voor ß2, en α2 adrenoreceptoren is heel zwak.

Daardoor is het overheersende effect van noradrenaline gemedieerd door alfa1 en ß1 adrenoreceptoren.

Als noradrenaline intraveneus gegeven wordt, veroorzaakt het een stijging van de mean arteriële bloeddruk (systeem vasoconstrictie) en polsdruk (als gevolg van het verhoogde slagvolume) en een paradoxale verlaging van de hartfrequentie na een initiële voorbijgaande stijging van de hartfrequentie.

Wat zijn de effecten van intraveneuze toediening van  een lage dosis norepinefrine op de arteriële druk en HF? Zie de figuur.

Norepinephrine verhoogt de mean arteriële druk; de hartfrequentie stijgt tijdelijk en daalt vervolgens als gevolg van vagale prikkeling van het hart door het baroreceptor reflex. De mean arteriële druk stijgt omdat de systeem vasculaire weerstand stijgt.


De voorbijgaande verhoging van de hartfrequentie is het gevolg van de binding van noradrenaline aan de ß1 adrenoreceptoren in de SA knoop, terwijl de secundaire bradycardie het gevolg is van het baroreceptor effect. (vagaal gemedieerd) wat de reactie is op de verhoging van de arteriële druk.

Wat veroorzaken hoge spiegels van circulerende catecholamines uitgescheiden door een feochromocytoom (= catecholamine uitscheidende bijnier tumor)?

tachycardie, aritmieën en ernstige hypertensie (systolische arteriële druk tot boven de 200 mmHg).

Vul voor de volgende organen de mate van orgaanperfusie in van de catecholamines NA, A, dopamine, dobutamine en dopexamine:
  1. nier
  2. hersenen
  3. hart
  4. splanchisch gebied
  5. spier
  6. huid

Geef dit aan middels de volgende tekens:
- verminderde perfusie
0 geen perfusietoename
+ geringe toename
++ matige toename
+++ sterke toename

Zie de afbeelding.

Geef per adrenocepter aan wat de mate van activatie is door de volgende catecholamines NA, A, dopamine, dobutamine en dopexamine.

Geef dit aan middels de volgende tekens:

0 geen activatie
+ geringe activatie
++ matige activatie
+++ sterke activatie

Zie de afbeelding.

Geef de mate van de volgende hemodynamische effecten aan van de catecholaminen NA, A, dopamine, dobutamine en dopexamine:

  • HF
  • SV
  • HMV
  • RR
  • vaatweerstand
  • wiggedruk


Geef dit aan middels de volgende tekens:
- vermindering van de variabele
0 geen effect
+ gering
++ matig
+++ sterk
++++ zeer sterk

Zie de afbeelding.

Er zijn 4 adrenerge receptoren: alfa 1 & 2 en beta 1 & 2. Hieronder volgt een grote rij aan effecten. Zet de effecten onder de juiste receptor.

Effecten: 
  • vasodilatatie
  • vasoconstrictie
  • HF stijging
  • RR stijging
  • remt NA afgifte
  • verminderde perifere weerstand (bloedflow)
  • toegenomen perifere weerstand (bloedflow)
  • lipolyse toename
  • myocard contractiliteit stijging
  • bronchodilatatie
  • mydriasis
  • remt ACH release
  • remt insuline release
  • renine toename
  • toename glycogenolyse (spier, lever)
  • versterkte sluiting blaassfincters
  • toename glucagon afgifte
  • ontspant glad spierweefsel van de uterus

Zie de afbeelding.

In de afbeelding zie het RAA-systeem afgebeeld. Vul de ontbrekende gegevens in.

Zie de afbeelding.

Door welke 3 prikkels wordt renine gestimuleerd om vrij te komen in de circulatie?

Via:
  1. sympathische stimulatie van de nieren middels de beta 1 adrenoceptor
  2. renale arteriële hypotensie
  3. afgenomen zout toevoer naar de distale tubili agv verminderde glomerulus filtratie door een afgenomen nierperfusie

Angiotensine II wordt continu geproduceerd onder normale omstandigheden; de productie van angiotensine II kan veranderen bij veranderde fysiologische omstandigheden.
Noem een voorbeeld an een situatie waarbij je een verhoogde spiegel van AT2 verkrijgt?

Tijdens inspanning krijg je een verhoogde spiegel van angiotensine II, mogelijk ten gevolge van sympathische stimulatie van de nieren. Dehydratie en bloedverlies stimuleert het vrijkomen van renine en de aanmaak van angiotensine II, als reactie op de renale hypotensie, verminderde glomerulus filtratie en sympathische activatie.

ADH

  1. andere benaming voor ADH?
  2. wat doet ADH?
  3. waar vind dat proces exact plaats?
  4. welke processen stimuleren de afgifte van ADH?
  5. hoe wordt afgifte van ADH bewerkstelligt? Door welke sensoren? Waar zitten die? door welk weefsel wordt ADH afgegeven?
  6. wat is het doel/functie van ADH?
  7. welk effect heeft ADH in hoge concentraties?

Zie de figuur.

  1. Vasopressine
  2. terugresorptie van water in de nieren
  3. in de distale tubulus & ductus papillaris (verzamelbuisje)
  4. AT2, hyperosmolariteit, hypovolemie en sympathische prikkeling
  5. wordt geproduceerd in de hypothalamus agv osmosensor activatie om vervolgens via de tractus supraopticohypophysialis naar de achterkwab van de hypofyse (neurohypofyse) vervoerd te worden en daar afgegeven worden aan het bloed
  6. ADH zet de nieren aan tot verhoogde water reabsorptie wat het bloedvolume verhoogt en de arteriële druk vergroot.
  7. hoge concentraties werken vasoconstrictief

Welk ziektebeeld treedt op als er een tekort aan ADH is in het lichaam?

Bij diabetes insipidus neurohormonalis is er een tekort aan ADH-productie.

Raak niet in de war met diabetes insipidus renalis, want hier is de ADH productie normaal! Wat hier fout gaat is de tubulaire reactie op ADH. De hoeveelheden ADH in het bloed zijn dan ook normaal in de labmeting.


natriuretische peptiden

  1. Waar worden deze hormonen vrijgemaakt in het lichaam?
  2. welke 2 typen zijn er?
  3. als reactie op welke prikkel worden ze vrijgemaakt?
  4. Wat zijn de effecten van deze hormonen?
  5. Waar bewerkstelligen ze deze effecten?
  6. Waar worden deze hormonen voornamelijk in de kliniek bij toegepast? 

De peptidehormonen worden vrijgemaakt in de myocyten van de atria (atrium-natriuretisch peptiden, ANP) en de ventrikels (B-type-natriuretische peptiden, BNP) van het hart als reactie op verhoogde wandspanning.

Ze verminderen de afgifte van renine, angiotensine, aldosteron en ADH en bevorderen de natriumexcretie door enerzijds de glomerulusfiltratiesnelheid (GFR) te verhogen en anderzijds de tubulaire natriumresorptie in de medullaire verzamelbuis te verminderen.

Hierdoor dalen de arteriële bloeddruk en het bloedvolume en neemt de zout- en wateruitscheiding toe.

Worden vnl. toegepast in de diagnostiek en follow-up van hartfalen. Recombinant-BNP wordt tevens toegepast als behandeling bij acuut hartfalen.

breinnatriuretisch peptide, B-type-natriuretisch peptide (BNP)

  1. Waar wordt dit gemaakt?
  2. wat zijn de effecten ervan?
  3. is de aanmaak bij ptn met hartfalen verhoogd of verlaagd?
  4. waar geeft de lab bepaling BNP in formatie over?



in hartkamers gevormd circulerend hormoon dat diurese bevordert en veneuze en arteriële dilatatie veroorzaakt; vormt natuurlijke bestrijder v. gevolgen van hartfalen;

verhoogde aanmaak bij patiënten met hartfalen;

BNP-serumconcentratie verschaft informatie over vullingsdrukken van het hart en is maatgevend voor ernst van hartfalen; waardebepaling is onmisbaar diagnosticum voor cardiologen;

wordt ook als geneesm. gebruikt.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo