Snelheid van reacties - Actieverigsenergie en reactiesneheid - Other

7 belangrijke vragen over Snelheid van reacties - Actieverigsenergie en reactiesneheid - Other

A. Wat is het verband tussen reactietijd en reactiesnelheid?
b. Geef een eenheid voor reactietijd en reactiesnelheid.

A. Bij een grote reactiesnelheid hoort een kleine reactietijd.

B. Reactietijd in seconde
      reactiesnelheid  in g/Ls

Als je ijzer ment met
een oplossing van waterstofchloride
treedt een reactie op waarbij waterstofgas ontstaat.

De hoeveelheid waterstof die per tijdseenheid ontstaat, is een maat voor de reactiesnelheid. Zie foto.

a. Schets in het diagram het verband  tussen de snelheid en de tijd als je fijner verdeeld ijzer gebruikt.

b. Schets in het diagram ook het verband tussen de snelheid en de tijd als je een meer verdunde waterstofchloride-oplossing gebruikt.

A. Door de grotere verdelingsgraad is de reactiesnelheid in het begin groter.
De reactie is eerder afgelopen.
De lijn begint hoger op de verticale as en bereikt eerder het nulpunt op de horizontale as.

b. Door de kleinere concentratie van waterstofchloride zal de reactiesnelheid in het begin kleiner zijn.
De reactie is later afgelopen.
De lijn begint nu lager op de verticale as en bereikt later het nulpunt op horizontale as.

Waarom is de reactiesnelheid het groots aan het begin van de reactie en
aan het einde van de reactie nul?

Tijdens de reactie wordt de concentratie van de beginstoffen kleiner. Ze raken immers op.

De reactiesnelheid wordt daardoor ook kleiner.
Als de reactie is afgelopen, zijn de beginstoffen op.
Er vindt geen reactie meer plaats: de snelheid is nul geworden.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Teken het verloop van de reactiesnelheid wanneer de reactie zou plaatsvinden bij een iets lagere temperatuur.

Leg ui of de oppervlakte onder de nieuwe grafieklijn die de reactiesnelheid aangeeft
groter,
even groot o
f kleiner zal zijn
dan de oorspronkelijke oppervlakte in figuur 1.34.

Die nieuwe kromme begint met een lagere waarde voor de reactiesnelheid en bereikt later de waarde nul dan de gegeven kromme.

Het oppervlak onder de kromme,
waarvan de waarde overeenkomt met de hoeveelheid stof die tijdens de totale duur van de reactie per liter ontstaat of verdwijnt, blijft even groot.

In een reactievat wordt een mengsel gebracht
van methaan en chloor.

De volgende reactie treedt op (zie foto)   

a. Schets in een diagram het verloop van reactiesnelheid in de tijd.

Tijdens de reactie, op tijdstip t1, wordt het volume van het reactievat verkleind.

b. Leg uit of de reactiesnelheid op tijdstip t1 groter of kleiner zal worden.

c. Schets in het diagram van vraag a de verloop van de reactiesnelheid in de tijd vanaf tijdstip t1.

A. Als de reactie begint is de snelheid het grootst,
daarna wordt deze kleiner totdat de snelheid nul is.

Dat komt doordat de concentratie van de beginstoffen in het begin het grootst is, dan steeds kleiner wordt en ten slotte nul is.   

B. Als het volume afneemt, neemt de concentratie van alle reagerende stoffen toe. 

Hierdoor neemt het aantal botsingen per seconde toe,
en ook het aantal effectieve botsingen.

Daardoor za de snelheid van de reactie groter worden
en is deze eerder afgelopen.  

Ammoniak, NH3, wordt gemaakt uit waterstof en stikstof.

Dit is een exotherme reactie.
Bij de productie van ammoniak is een katalysator belangrijk om ervoor te zorgen dat de reactie met voldoende snelheid verloopt.

a. Geef de reactievergelijking voor de vorming van ammoniak uit waterstof en stikstof.

b. Leg uit waarom de formule van de katalysator niet mag voorkomen in de reactievergelijking.

c. Teken in een figuur twee energiediagrammen voor deze reactie:
  • Een zonder katalysator en
  • een met katalysator.

Geef een verklaring voor het verschil tussen beide diagrammen.

a. N2 (g) + 3 Hw(g) --> 2 NH3 (g)

b. Een katalysator wordt tijdens de reactie niet verbruikt.
Na afloop is er nog evenveel aanwezig als toen de reactie begon.

C. Een katalysator verlaagt het niveau van de geactiveerde toestand.
Het kost daardoor minder moeite om de reactie op gang te brengen. (zie foto)

Bij stijgende temperatuur bewegen deeltjes sneller.
De snelheid van de deeltjes is recht evenredig met de temperatuur in Kelvin.

a. Hoeveel procent neemt de snelheid toe als de temperatuur stijgt van 300 tot 310 K.

b. Met hoeveel procent neemt de reactiesnelheid toe als de temperatuur stijgt  van      300 tot 310 K.


c. Bij temperatuurstijging neemt het aantal botsingen toe
omdat de moleculen elkaar vaker tegenkomen.
Maar de botsingen zijn ook sterker.

Leg uit welke van deze twee factoren het meest bijdraagt aan de toename van het aantal effectieve botsingen.
Gebruik bi je antwoord vraag a en b.

A. De temperatuur stijgt 10k.

De snelheid van de deeltjes is recht evenredig met de temperatuur en neemt toe met 10/300 X 100% = 3,3% 

B. 10K stijging is gelijk aan 10 graden en dan verdubbelt de reactiesnelheid.
De snelheid neemt to met 100%.

C. Door de toename van de snelheid
neemt het aantal botsingen slechts 3.3% toe,
terwijl de snelheid met 100% toeneemt.

De hardere botsingen zijn dus voor 97% verantwoordelijk
voor de toename van de reactiesnelheid.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo