Chemische reacties - OPDRACHTEN

11 belangrijke vragen over Chemische reacties - OPDRACHTEN

A30: waarom gebruiken we in de scheikunde niet de kilogram of de gram om de massa van atomen en moleculen aan te geven.

Omdat atomen zo klein zijn, zou je met heel kleine getallen moeten werken, dat is niet handig.

A31: Bereken de molecuulmassa van elk van de volgende stoffen . Gebruik de tabel met atoommassa's achterin het boek.
a:H2SO4
b:C2H5OH
c:H3PO4
d:C6H12O6

A. 2 x 1,0 u + 32,1 u + 4 x 6,0 u = 98,1 u

B. 2 x 12,0 u + 6 x 1,0 u + 1 x 16,0 = 46,0 u

C. 3 x 1,0 U + 31,0 u + 4 x 16,0 u = 98,0 u

D. 6 x 12,0 u + 12 x 1,0 u + 6 x 16,0 u = 180,0 u

B32: Magnesium en zuurstof reageren in de massaverhouding 24,3:16,0.  Hierbij ontstaat een reactieproduct, magnesiumoxide (MgO).
a: Bereken hoeveel gram zuurstof reageert met 8,50 g magnesium.
b: Bereken hoeveel gram magnesiumoxide daarbij wordt gevormd.

X = 8,50 g x 16,0 u : 24,3 u = 5,60 g

Volgens de wet van Lavoisier weegt de totale hoeveelheid MgO evenveel als de hoeveelheden Mg en O2 samen. Y = 8,50 g + 5,60 g = 14,0 g magnesiumoxide.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

B33: Om magnesiumoxide te maken heb je per 1,0 g magnesium 0,7 g zuurstof nodig.
a: Maak een diagram waarin je op de horizontale as de hoeveelheid magnesium uitzet en op de verticale as de hoeveelheid zuurstof.
b: Lees uit je diagram af hoeveel gram zuurstof reageert met 0,5 g magnesium.
Rens brengt in een afgesloten vat voldoende magnesium samen met 1,9 g zuurstof. Hij laat beide stoffen met elkaar reageren.
c:Bereken hoeveel gram magnesiumoxide er na afloop in het vat zit. Gebruik bij je antwoord het diagram uit vraag a.

A. Om de lijn te tekenen heb je nog een punt nodig, dus bijvoorbeeld 2,0 g magnesium heeft 1,4 zuurstof nodig. De lijn gaat door de oorsprong (0 g Mg + 0 g O2 --> 0 g MgO).

b. 0,50 g magnesium reageert met 0,35 g zuurstof.

c. Y = 1,0 g x 0,85 g : 0,35 g = 1,4 g magnesium

Dit geeft 1,4 g + 1,0 g = 2,4 gram magnesiumoxide

B34: Een hoeveelheid gasvormig zwavel bestaat uit 8,0.10(22)moleculen S2. Bij afkoelen ontstaat hieruit vast zwavel, dat bestaat uit acht-atomie moleculen.
Laat door berekening zien uit hoeveel S8-moleculen de gevormde vaste zwavel bestaat.

8,0 x 10(22) moleculen S(2) bestaan uit 2(8,0x10(22)) S-atomen.

hieruit kunnen 2 x 8x10(22) : 8 = 2,0x10(22) s(8)-moleculen worden gevormd.

B35: Dynamiet kan exploderen. De chemische formule van dynamiet is C3H5N3O9(I). De reactievergelijking voor het exploderen van dynamiet luidt als volgt.
4 C3H5N3O9(I) ......
10H2O(g)+6N2(g)+.12 CO2(g)
Een crimineel wil een bankkluis opblazen en hij laat 250 g dynamiet exploderen..

Leg uit wat de totale massa van de reactieproducten is.

Voor de pijl staat maar één beginstof. Omdat er geen andere stof wordt toegevoegd, zal de totale massa van de reactieproducten gelijk zijn aan de massa van de beginstof (wet van Lavoisier). Dat betekent dat de totale massa van de reactieproducten ook 250 gram zal zijn.

B36: Men laat 1,0 g natrium volledig reageren met broom. Hier bij ontstaat 4,5 g natriumbromide (NaBr).
Bereken in welke massaverhouding natrium en broom reageren.

1,0 g Na + x g Br2 --> 4,5 g NaBr
x = 4,5 g - 1,0 g = 3,5 g broom
Natrium en broom reageren in de massaverhouding 1,0 : 3,5.

B38:Koolstof en zuurstof reageren in de massaverhouding 12,0:32,0. Een leerling laat 13,0 g koolstof reageren in aanwezigheid van 33,0 g zuurstof en hij beweert dat er na de reactie nog 1,0 g koolstof en 1,0 g zuurstof over zal zijn. Leg uit of je het met hem eens bent.

Nee, een chemische reactie stopt pas als één van de beginstoffen op is. Het kan ook voorkomen dat ze allebei tegelijk op zijn als de stoffen in de juiste massaverhouding bij elkaar zijn gedaan.

C41: KUNSMEST

planten hebben stikstof nodig om te kunnen  groeien. De stikstof moet worden opgenomen in de vorm van opgeloste stoffen die stikstof bevatten. Wanneer in de grond onvoldoende stikstofbevattende oplosbare stoffen aanwezig zijn kun je een kunstmest toevoegen die  NH4NO3  bevat.
a: Bereken de molecuulmassa van NH4NO3.
b:Bereken de massa van de stikstofatomen in NH4NO3
c:Bereken het massapercentage stikstof in NH4NO3.

A. De molecuulmassa van NH4NO3 is 80,0 u.
B. De massa van 2 N is 28,0 u.
c. Daarvoor moet je de massa van 2 N (28,0 u) delen door de massa van NH4NO3 en vermenigvuldigen met 100% 28,0 : 80,0 u x 100% = 35 massa-%.

C42M: Waterstof en zuurstof reageren in de massaverhouding 1,0:7,9. Het reactieproduct is water. Maud brengt voldoende waterstof en 10 g zuurstof in een vat. Dan laat zij beide stoffen met elkaar reageren.
a: Geef de vergelijking van deze reactie.
b: Bereken hoeveel gram water bij deze reactie ontstaat.
c: Bereken hoeveel gram waterstof hiervoor nodig was.

2 H2 (g) + O2 (g) ---> 2 H2O (l)

b. X = 8,9 g x 10 g : 7,9 g = 11,3 g water

C. Er is nodig 11,3 g - 10 g = 1,3 g waterstof.
1,3 g waterstof reageert met 10 g zuurstof.

C44N: Een u komt overeen met een massa van 1.66x10.24 g. Bereken hoeveel u overeenkomen met een massa van 1,00 g

Een u komt overeen met een massa van 1,66x10(-24) g. Bereken hoeveel u overeenkomt met een massa van 1g.

x = 1,00 u x 1,00 g : 1,66 x 10(-24) g = 6,02x10(23) u

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo