Mengsels - Adsorberen en chromatograferen - Anders
10 belangrijke vragen over Mengsels - Adsorberen en chromatograferen - Anders
288. De scheidingsmethode adsorberen is op basis van een verschil in stofeigenschap. Welke is dat?
289.
De scheidingsmethode papierchromatografie is op basis van een verschil in stofeigenschappen. Welke zijn dat?
het verschil in oplosbaarheid in de mobiele fase.
290. Legt uit hoe je de RF waarde kunt gebruiken om te bepalen of briljantgroen als kleurstof is gebruikt in een snoepje.
De Rf-waarde moet dan gelijk zijn aan de Rf-waarde van de onbekende stof.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
291. Je kunt een mengsel van de stoffen A, b en C goed scheiden met dunnelaagchromatografie.
Le uit waardoor tijdens de scheiding de afstand tussen stoffen A, B, C steeds groter wordt.
Hierdoor wordt de afstand tussen de verschillende soorten moleculen groter naarmate ze langer in contact met de stationaire fase blijven.
292. Het oppervlak van 5g actieve kool is gelijk aan het oppervlak van een voetbalveld (67m * 103m).
Bereken hoeveel m2 oppervlak 15g actieve kool heeft.
67 × 103 = 6.901 m2
15 gram actieve kool heeft dan een oppervlak van
3 × 6.901 = 20.703 m2 = 20703 m2
293. Beschrijf de invloed op de retentietijd van de stationaire fase bij gaschromatografie.
Hoe beter een component aan de stationaire fase adsorbeert, hoe langzamer die component verder gaat met de mobiele fase.
295. Van papierchromatografie wordt gezegd dat het een scheidingsmethode is die gebruikmaakt van een verschil in loopsnelheid tussen de stoffen van een mengsel.
Leguit wat dan bedoeld wordt met loopsnelheid?
297. Benzine bevat verschillende koolstofverbindingen en andere stoffen om een motor zo goed mogelijk te laten draaien.
Met gaschromatografie is te bepalen welke stoffen in benzine aanwezig zijn. Een bepaalde stof komt als eerste uit de kolom.
a. Is de retentietijd van deze stof groter of kleiner dan de retentietijd van andere stoffen?
b. Benzine bevat onder meer de stof iso-ocattan. Na 253s komt er een stof uit de gaschromatograaf. Hoe kun je nagaan of dit iso-octaan is?
b Je maakt een oplossing van iso-octaan.
Deze oplossing analyseer je op de gaschromatograaf onder precies dezelfde omstandigheden als het benzinemonster.
De retentietijden kun je met elkaar vergelijken en zo vaststellen of iso-octaan in de benzine zit.
298. Welke van de stellingen is waar of niet waar.
1. Bij grotere RF-waarde loopt de stof verder met de loopvloeistof mee.
2. De RF-waarde is altijd een getal tussen 0 en 1.
- de afstand die afgelegd wordt door de kleurstof en
- de afstand afgelegd door de loopvloeistof.
De stelling is dus waar.
2 De kleurstof kan nooit een grotere afstand af leggen dan de loopvloeistof, de Rf-waarde wordt dus nooit groter dan 1. Tegelijkertijd kan de kleurstof nooit ‘terug’ lopen, dus wordt de Rf-waarde nooit kleiner dan 0.
De stelling is dus waar.
299. Een mengsel van pigmenten uit bladeren kun je door middel van dunnelaagchromatografie scheiden.
A. Meet de FR waarde van de oranje stof. Meet hiervoor de benodigde afstanden op.
B. Stell alle stoffen uit het mengsel even sterk adsorberen aan het silicagel.
Leg uit of de oplosbaarheid van de rode stof de loopvloeistof dan groter of kleiner dan de oplosbaarheid van de gele stof in de loopvloeistof.
c. Wat gebeurt er met de FR waarde van de gele stof bij een loopvloeistof waarin de stoffen beter oplossen.?
b De gele stof wordt minder ver meegevoerd door de loopvloeistof, dus de oplosbaarheid is kleiner.
De rode stof wordt verder meegevoerd, de oplosbaarheid is groter.
c Alle stoffen zullen dan hoger op het chromatogram komen.
De Rf waarde wordt kleiner
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden