Trombose en Atherosclerose: 'Inleiding Hemostase, trombose
14 belangrijke vragen over Trombose en Atherosclerose: 'Inleiding Hemostase, trombose
Op welke manieren kan een trombocyt geactiveerd worden?
Het bloedplaatje wordt geactiveerd door:
-> ADP
-> Adrenaline
-> Collageen
-> Trombine
-> Tromboxaan (TxA2), dat afkomstig is uit zijn eigen granules
Welke granules heeft een trombocyt?
Wat gebeurt er na de activatie van een trombocyt?
Eiwitten op het buitenmembraan van de trombocyt spelen een belangrijke rol in trombocyt-activatie en de verdere strollingscascade
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Wat is het nut van Calcium (FIV) en Fosfolipides?
Fosfolipides zijn namelijk negatief geladen, en calcium is dubbel positief geladen. Hierdoor kunnen er twee negatieven aan elkaar gebonden worden.
Welke membraan-eiwitten bevinden zich op het membraan van de bloedplaatjes?
Glycoproteïne Ib/V/IX. Hieraan bindt de vWF. Daardoor bindt de trombo aan het endotheel
Glycoproteïne Ia/IIa. Het collageen bindt hierdoor aan de trombocyt. Door deze binding kan de trombo weer hechten aan het beschadigde deel van de vaatwand
Noem twee stoornissen in trombocyten
2) Morbus Glanzmann mist GP IIb/IIIa. Daardoor gaat de trombocytenaggregatie niet goed.
Wat is opvallend bij een defect in de vWF?
Hoe ziet de laboratoriumdiagnostiek eruit bij primaire hemostase - bloedingsstoornissen?
-> Tromboctenfunctie bepalen
--> Bepaling van bloedingstijd (slecht onderzoek, zeer matig specifiek en sensitief
--> Trombocytenaggregatietest
--> FACS --> het kijken naar aanwezigheid van oppervlakte-eiwitten
-> Concentratie en fucnte van vWF
-> Genetisch onderzoek naar erfelijke stollingsafwijkingen
Welke lab-onderzoeken kan je doen bij stoornissen in de secundaire hemostase?
Noem de drie voorwaarden van de Trias van Virchow
2) Verandering in de bloed-samenstelling. Hierbij neigt het bloed naar een hypercoagulabiliteit. Er vindt dus meer klontering plaats
3) Beschadigingen aan de vaatwand.
Welke stoffen regelen er endogeen de antistolling?
Proteïne C
Proteïne S
TFPI
Allevier deze stoffen zorgen ervoor dat er minder stolling plaatsvindt. Een verlaagde concentratie van deze stoffen zorgt er dus voor dat er trombose-vorming plaatsvindt
Welke stoffen remmen intrinsiek de stollingscascade?
Proteine C en Proteine S --> remming V en VIII
Meer stollingsneiging --> trombose --> bij deficientie in antitrombines en proteine C & S
Wat is APC resistentie? Zorgt het voor trombose of voor bloedingen?
Voorbeeld is een bepaalde mutatie van het stollingsfactor V, met een glutamine i.p.v. een arginine op positie 506. Drie procent van de Nederlandse bevolking is heterozygoot.
Wat is het anti-fosfolipidensyndroom? Hoe uit zich dit?
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden