Schaduwcasussen

28 belangrijke vragen over Schaduwcasussen

Wat is de belangrijkste verklarende factor van het verband tussen SES en HVZ?

Dieet, dit is zelfs een belangrijker verschil dan sporten, roken en alcholinname in het verklaren van HVZ verschillen tussen allerlei SES. Mensen met lage SES eten meer vlees, aardappels, boter en vetten, soft drinks en weinig groente en fruit.

Welke markers kunnen ons aanwijzingen geven over de grootte van een infarct?

ASAT of cTN-t

Wijst de aanwezigheid van ASAT altijd op cardiale pathologie?

Nee, ASAT is ook normaal gesproken aanwezig in plasma. Bovendien is het niet specifiek voor het hart, maar kan het bijv. ook op leverschade wijzen.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Hoe verschilt de pathofysiologie van hartinfarcten tussen mannen en vrouwen? Noem drie onderscheidende factoren per geslacht.

Man: stenose, focale vernauwingen, obstructief coronairlijden

Vrouw: trombusvorming, diffuse atherosclerose, endotheeldisfunctie

Hoe verschillen de causale factoren voor myocardinfarcten tussen mannen en vrouwen?

Bij mannen komen myocardinfarcten vooral door roken, diabetes, hypertensie, dyslipidemie en weinig oestrogeen.

Bij vrouwen komen myocardinfarcten vooral door zwangerschapsdiabetes, pre-eclampsie, borstkankertherapie en hormonale dysfunctie

Hoe presenteren vrouwen zich klinisch met een hartinfarct en hoe verschilt dat van mannen?

Vrouwen presenteren vaak met plotselinge hevige vermoeidheid, een branderig gevoel onder het borstbeen, een drukkend gevoel in de borststreek en hartkloppingen.

Mannen presenteren vaak met druk op de borst, uitstraling naar kaken en armen, pijn in de schouders en rug, wit wegtrekken en hevig transpireren, duizeligheid, misselijkheid, soms braken, kortademigheid, angst en verlies van bewustzijn.

In deze grafiek zien we dat vrouwen bij 90 jaar oud nog steeds een lagere cumulatieve incidentie van HVZ hebben. Dit, terwijl ze dan al lang post-menopausaal zijn en mannen hebben ingehaald qua risico. Hoe verklaren we dit?

De cumulatieve incidentie is een optelsom waarbij alle leeftijden van vrouwen meegenomen zijn. De lage incidentie op jonge leeftijd trekt de cumulatieve incidentie op hoge leeftijd omlaag.

Welke P-V lust hoort bij afgenomen inotropie en welke bij afgenomen compliantie?

A: afgenomen inotropie (hogere ESV, ook lagere ESPVR, want de drukgeneratie neemt relatief weinig toe bij hogere ESV)

B: afgenomen compliantie (lager EDV, ook hogere EDPVR want druk moet hoger zijn voor elke EDV)

Het grijze gebied is de afwijking t.o.v. normaal. Waar hoort elke figuur bij: een aorta/mitralisklep stenose/insufficiëntie?

A: Aortaklepstenose (hogere drukgeneratie tijdens ventriculaire systole)

B: Mitralisklepstenose (hogere drukgeneratie tijdens ventriculaire diastole, maar normaal bij systole)

C: Aortaklepinsufficiëntie (snelle en langdurige ventriculair diastolische afname van de aortadruk door aortaregurgitatie, gepaard met een hoger slagvolume)

D: Mitralisklepinsufficiëntie (snelle toename van de LAP tijdens de ventriculaire systole)

Welke ritmestoornis hoort bij welk ECG?

A: ventrikeltachycardie

B: Tweedegraads AV block (af en toe een dropped beat, raar genoeg zijn we geen duidelijke P-toppen)

C: Ventriculaire extrasystoles

D: Ventrikelfibrilleren

Een ritmestoornis kan veroorzaakt worden door re-entry en/of ectopie. Geef aan welke van deze twee de volgende ritmestoornissen in stand kan houden: atriumfibrilleren, ventriculaire extrasystolie, ventrikeltachycardie en ventrikelfibrilleren

Atriumfibrilleren: re-entry en ectopie

Ventriculaire extrasystole: ectopie

Ventrikeltachycardie: re-entry en ectopie

Ventrikelfibrilleren: re-entry

Welke lus hoort bij welk hart?

A: concentrisch

B: normaal

C: eccentrisch

Wat is de glomerulaire hydrostatische druk bij A, B en C? In welk geval is de RBF het hoogst?

A: 60 mmHg

B: 40 mmHg

C: 80 mmHg (hoogste RBF)

Waar werken de volgende middelen?
- Osmotische diuretica
- Carbonzuur anhydrase remmers
- Thiazidediuretica
- Lisdiuretica
- Kaliumsparende diuretica

- Osmotische diuretica: 2 (maar eigenlijk overal)
- Carbonzuur anhydrase remmers: 2 (remmen proximale Na/H uitwisseling)
- Thiazidediuretica: 5 (remmen Na/2Cl cotransport)
- Lisdiuretic: 4 (remmen NKCC cotransport)
- Kaliumsparende diuretica: 5  (losartan, spironolacton, minder Na/K uitwisselaars). Angiotensine II zorgt ook voor constrictie van de efferente arteriool via de AT1 receptor, dus 1. Remmen bovendien Na/K/2Cl/NH4 cotransport.

Noem twee factoren die de ADH afgifte uit de neurohypofyse en het hypothalamaire dorstcentrum activeren en een factor die ze onderdrukt.

Stimulerend: lagere atriale druk en hogere plasma osmolariteit. Remmend: lagere plasma osmolariteit

Wat is het effect van verhoogde ANP op de aldosteronafgifte?

Die remt de aldosteronafgifte.

Links is normaal. Welke acidose komt door een acetylsalicylzuur overdosis en welke door diarree?

Wel een anion gap: acetylsalicylzuur (want geen compensatie door Cl- uitwisseling)

Geen anion gap (helemaal rechts): diarree (want HCO3-/Cl- uitwisseling)

Maak onderscheid tussen het nefritisch en nefrotisch syndroom door elk van de volgende karakteristieken toe te wijzen aan het specifieke ziektebeeld: oedeem – hematurie - oligurie – massieve proteïnurie – hypoalbuminemie – azotemie – hyperlipidemie – afplatting van podocyten – hypertensie – proliferatie glomerulaire cellen. Geef bij elk syndroom een mogelijke oorzaak.

Oorzaak nefritisch syndroom: PSGN en SPGN
Oorzaken nefrotisch syndroom: vaak primaire nierziekte, zoals focale glomerulosclerose door bijv. hypertensie

Een astmatische patiënt krijgt corticoïdtabletten, maar blijft kortademiger worden. Praten is een opgave, de neusgaten verwijden zich bij inspiratie, je ziet duidelijk gebruik van accessoire ademhalingsspieren en er is cyanose. Hoe ongunstig is dit?

Zeer ongunstig, dit zijn alarmsymptomen van astma

Hoe herken je een patiënt met astma-aanvallen?

Astmapatiënten hoesten, vooral 's nachts of bij het sporten. Ze hebben een piepende ademhaling die moeilijk is, een zwaar gevoel in de borstkas, zijn vermoeid of zwak, vooral tijdens het sporten, en slapen vaak slecht.

Welke anamnestische bevindingen ondersteunen een werkdiagnose astma?

Symptomen:
  • Dyspneu
  • Piepende ademhaling
  • Hoesten
  • Beklemmend gevoel op de borst
Belangrijkste anamnestische bevinding is dat deze symptomen sterk variëren, van helemaal niet aanwezig tot een exacerbatie van de symptomen. Ook belangrijk is het moment waarop exacerbaties plaatsvinden, dit is vaak ’s nachts of vroeg in de ochtend, na inspanning (in de kou) en bij aanwezigheid van allergenen en irriterende stoffen.
Verder zijn atopische eczeem of andere atopische huidaandoeningen, rhinitis, sinusitis en conjunctivitis factoren die de werkdiagnose astma ondersteunen.

Wat zijn de streef doelen van astma behandeling?

Doelen van de behandeling zijn onder te verdelen in symptomatisch, curatief en preventief.
  • Symptomatisch: opheffen van acute dyspneu
  • Curatief: het inhiberen van de chronische bronchiale inflammatie
  • Preventief: behouden van een zo goed mogelijke longfunctie en daarmee het voorkomen van exacerbaties, allergenen en irriterende stoffen zo veel mogelijk vermijden en het vermijden van bijwerkingen van langdurig medicijngebruik

Welke factoren kunnen ten grondslag liggen van het instabiel worden van astma?

Bij instabiele astma of niet-gecontroleerde astma vindt minstens één keer per de week een exacerbatie plaats. Ook hebben patiënten met instabiele astma last van minstens 3 van de volgende kenmerken:
  • Symptomen overdag >2 keer per week
  • Beperking van activiteiten
  • Nachtelijke dyspneu
  • FEV1 is minder dan <80% van de voorspelde of best persoonlijke waarde
De volgende factoren kunnen instabiele astma veroorzaken:
  • Patiënt is niet therapietrouw
  • Continue blootstelling aan allergenen (bijvoorbeeld huisdieren)
  • Continue blootstelling aan niet-allergische irriterende stoffen (zoals bijvoorbeeld op het werk bij occupational astma)
  • Infecties
  • Allergische rinitis en sinusitis
  • Gastro-oesofagale reflux

Wat zijn de werkingsmechanismen van salbutamol, salmeterol, formoterol, budesonide en fluticason

Salbutamol: Kortwerkende bèta2-agonist die bindt aan de bèta2-receptoren aanwezig op gladde spiercellen van de bronchiën waardoor bronchodilatatie plaatsvindt. Werkingsduur is kort: circa 4 uur. Vooral gebruikt bij incidentele bronchospasmen (<2 keer per week).


Salmeterol: Langwerkende bèta2-agonist met hetzelfde werkingsmechanisme als salbutamol (bronchusverwijdend effect), maar werkingsduur is langer: tot circa 12 uur. Medicatie vormt therapie bij onderhoudsbehandeling astma.


Formoterol: ook langwerkende bèta2-agonist, zie salmeterol.


Budosenide: Steroïd die zorgt voor productie in leukocyten (e.g. mestcellen) van een eiwit dat fosfolipase A onderdrukt. PLA zorgt voor de vorming van arachidonzuur, een inflammatoire mediatorprecursor. Glucocorticosteroïd die bij tracheale toepassing lokaal een ontstekingsremmende werking heeft. Bij astma wordt de werking vooral veroorzaakt doordat het corticosteroïd zorgt voor remming van infiltratie van ontstekingscellen en vorming van eiwitten die het ontstaan en de afgifte van prostaglandinen en leukotriënen remmen.


Fluticasone: ook een glucocorticosteroïd, zie budosenide.

In welke situaties is pulsoximetrie niet betrouwbaar?

Pulsoximetrie meet de rode kleur van het bloed, zoals die veroorzaakt wordt door hemoglobine en vergelijkt die met een referentiewaarde. In het geval van anemie is er minder hemoglobine, waardoor de pulsoximeter de O2 sat (en dus hemoglobineverzadiging) onderschat.

Er is een hypovolemische shock door een bloeding. Wat verwachten we dat er gebeurt met de hydrostatische capillaire druk de capillaire en de interstitiële colloïd osmotische druk?

De capillaire hydrostatische druk neemt af door vochtverlies uit het interstitium. Doordat de permeabiliteit van vaten toeneemt, treden er colloïden uit de vaten en zet zich een equilibrium in tussen interstitium en vaatsysteem in colloïden. Zie het plaatje. Legenda:

Roze: capillaire hydrostatische druk
Groen: interstitiële hydrostatische druk
Oranje: colloïd osmotische druk van capillairen en interstitium

Sepsis leidt tot vasodilatie. Wat gebeurt er met de flow door arterioveneuze shunts?

Die neemt toe

Patiënt is 78 jarige vrouw, BMI 20. Al jaren bekend met hypertensie. Sinds paar dagen vage rugklachten. Plotseling onwel bij toiletbezoek. Bij opname BP 80/40 mmHg, HF 140 bpm en normale CVD. Opgezwollen buik. Wat voor shock is dit?

Hypovolemische shock ten gevolge van een aorta abdominalis aneurysma (AAA) ruptuur.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo