Afwijken (verlichten) van de hoofdregel zonder omkering - Wettelijk vermoeden

8 belangrijke vragen over Afwijken (verlichten) van de hoofdregel zonder omkering - Wettelijk vermoeden

Wat is een wettelijk vermoeden?

            Als in een wetsbepaling de term 'wordt vermoed/beschouwd/verondersteld' voorkomt, is veelal sprake van een text-decorationweerlegbaar wettelijk vermoeden. Dit vermoeden treedt in werking als text-decorationaan een aantal voorwaarden (hulpfeiten) is voldaan. Voor deze hulpfeiten geldt de text-decorationhoofdregel van 150 Rv: de partij te wier gunste het wettelijk vermoeden kan werken heeft stelplicht en bij gemotiveerde betwisting bewijslast t.a.v. de hulpfeiten. text-decorationDe wederpartij kan voorkomen dat het vermoeden in werking treedt door de hulpfeiten gemotiveerd te betwisten. text-decorationSlaagt eiser er niet in de hulpfeiten te bewijzen, dan kan het vermoeden niet in werking treden. 

Voorbeelden vanuit het familierecht met het wettelijk vermoeden?

            1:11 lid 2 bij uitschrijving wordt vermoed de woonstede te hebben verplaatst

1:141 lid 3 …wordt vermoed…

Voorbeelden vanuit het goederenrecht met het wettelijk vermoeden?

            3:46 (en 43 Fw) wetenschap van benadeling wordt vermoed aanwezig te zijn

3:109 wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden.

3:118 lid 3 goede trouw bij bezit wordt vermoed aanwezig te zijn. Het ontbreken ervan moet worden bewezen. Dit houdt tegendeelbewijs in.

3:119 bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn.

6:174 lid 4 eigenaar in de openbare registers wordt vermoed bezitter te zijn.

  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Waarom heeft de partij die een zaak in zijn macht heeft een voordeel als hij wordt geconfronteerd met een revindicatie van die zaak?

            Hij profiteert van een aantal vermoedens: 3:109 (vermoeden de zaak voor zichzelf te houden), 3:107 (vermoeden van bezit), 3:119 (vermoeden van rechthebbenden). Eiser moet dus stellen en bewijzen dat verweerder niet rechthebbende is. Dat zal vaak het bewijs zijn dat er iets schortte aan de overdracht (bijv. onbevoegdheid van de vervreemder 3:84 lid 1 BW). Het vermoeden van veronderstelde goede trouw van de bezitter in 3:118 lid 3 gaat niet op voor de door de art 3:124 of 3:291 lid 2 BW vereiste goede trouw van de houder. 

Waarom is 2:248 lid 2 een voorbeeld vanuit het verbintenissenrecht t.a.v. het wettelijk vermoeden?

Als een bestuurder bepaalde wettelijke verplichtingen niet heeft nageleefd wordt vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling (een onweerlegbaar vermoeden) een oorzaak van het faillissement is. De bestuurder kan dit vermoeden ontzenuwen door aannemelijk te maken dat andere (externe) feiten en omstandigheden dan zijn tekortschieten een belangrijke oorzaak van het faillissement waren. Dan is het weer aan de curator om aannemelijk te maken dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling toch mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.

Voorbeelden vanuit het verbintenissenrecht t.a.v. het wettelijk vermoeden?

            6:237 bedingen in algemene voorwaarden bij consumententransacties die worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn (grijze lijst).

7:18 lid 2 vermoeden dat zaak niet aan de ovk voldoet bij een consumentenkoop.

7:610a vermoeden van arbeidsovereenkomst. De -mogelijke- werkgever kan de hulpfeiten weerspreken. Staat het vermoeden vast dan kan hij nog proberen het bestaan van een arbeidsovk te weerleggen.

7:610b 

Wat kan de wederpartij doen tegen het vermoeden?

            Zij kan op haar bewijslast, waarbij zij tegenbewijs tegen het vermoeden zal moeten leveren, anticiperen door reeds in haar stellingen gemotiveerd het wettelijk vermoeden te weerleggen. (Doet ze dit niet dan komt het vermoeden vast te staan en verliest ze.) Het kan zijn dat de stellingen van de wederpartij al zodanig tegenbewijs bevatten dat de wederpartij op voorhand voldoet aan deze bewijslast. De partij die van het vermoeden profiteert zal dan weer deze weerlegging van het vermoeden gemotiveerd moeten weerspreken. 

Welke wettelijke vermoedens onderscheid Asser?

            Wettelijke vermoedens met een feitelijk karakter (bijv. 3:119 lid 1), met een normatief karakter (bijv. 2:248, 3:46 en 6:237) en een bewijslastverdeling onder de naam van een vermoeden (bijv. 7:17 lid 6). 

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo