Kostenbegrippen en kostenindelingen - Kosten van duurzame en slijtende productiemiddelen
19 belangrijke vragen over Kostenbegrippen en kostenindelingen - Kosten van duurzame en slijtende productiemiddelen
Welk onderscheid kan je maken in productiemiddelen?
2. Actieve productiemiddelen, productiemiddelen die een bewerking doen ondergaan.
2a. Niet duurzame actieve productiemiddelen. bijvoorbeeld hulpstoffen zoals bezine en steenkool.
2b. Duurzame actieve productiemiddelen, zoals grond, gebouwen en machines.
Twee onderscheidende eigenschappen van DPM (Duurzame productiemiddelen)
2. Hun technische ondeelbaarheid
Hoe kan een DPM toch per eenheid worden betrokken in de kostprijs.
Dynamo = KW per uur
Vrachtauto = ton per kilometer
Machine = prestaties per uur.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Wat is volgtijdige capaciteit?
Gelijktijdige capaciteit * levensduur
Welke 2 soorten van technische slijtage zijn er
2. Slijtage als het gevolg van tijd/chemische processen (zuren, vochtigheid)
Slijtage van tijd is belangrijker bij SPD
Welke twee onderscheidingen zijn er bij economische slijtage?
2. Van buitenaf. Doordat technische verbeteringen betere DPM hebben. Maar ook wegvallen vraag of prijsdaling producten.
Beschrijf de twee typen levensduur:
1a Absolute technische levensduur, niet meer in staat om de prestatie in zijn geheel te leveren.
1b. Relatieve technische levensduur, niet meer in staat om prestaties tegen de gewenste hoeveelheid en kwaliteit te leveren.
- Functionele degradatie, DPM kan niet meer product A van hoge kwaliteit leveren maar wel product B van lagere kwaliteit.
2. Economische levensduur. Het moment wanneer het economisch verstandiger is om een nieuw DPM aan te schaffen. Dit is de basis van de (afschrijvings)kosten van een DPM.
Welke 3 veronderstellingen zijn er bij het bepalen van de kosten van een DPM?
2. De ondernemer is eigendom van de machine.
3. De slijtage onstaat hoofdzakelijk door tijd en niet gebruik.
Uit welke 3 kosten bestaan de totale kosten van een machine?
2. Rentekosten. De machine neemt beslag op vermogen. Er wordt dus rente misgelopen. Deze kosten nemen in principe wel steeds af omdat er geld wordt verdient uit deze machine.
3. Complementaire kosten. Kosten die samenhangen met het gebruik van de machine. In principe dus alles behalve afschrijving en rente. Kosten zullen stagen naar hoelanger het in gebruik is.
3a. Onderhouder, repratie en verzekering
3b. Uurloon van bedienend personeel, energievebruikt.
Waarom comptabele inhaalafschrijvingen?
Afschrijvingsmethode #1 - Gelijke afschrijvingen, hoe werkt deze?
Afschrijvingsmethode #2 - Vast % van boekwaarde, hoe werkt deze? En welk nadeel heeft dit?
(1 - X%) = n WORTEL (Restwaarde / aanschafwaarde)
In het begin hoog maar nemen snel af.
n WORTEL = x ^(1/n)
Voorbeeld;
Aanschaf 100, restwaarde 10, levensduur 10 jaar
Afschrijvingspercentage is?
1 - x % = 10 WORTEL (10 / 100)
1 - x % = 0,1 ^ (1/10)
1 - x% = 0,794328
-x% = 0,794328 - 1 = -0,20567
X = 20,6% van de boekwaarde
Nadeel: Geen rekening met rente, onderhoudskosten en productievermogen
let op, de afschrijvingskosten gaan over de vervangingswaarde en niet boekwaarde
Afschrijvingsmethode #3 - Annuiteiten, hoe werkt deze? Nadeel?
2. Bereken de interest over de restwaarde
Voorbeeld
Aanschaf 100.000, restwaarde 20.000, levensduur 10 jaar, rente 10%
Annuteit = € 16.274,54
Interest restwaarde =10% van 20.000 = 2000
Jaarlijkse afschrijving = 18.274,54
Nadeel: dit kan alleen bij gelijke onderhoudskosten en en gelijk productief vermogen.
Afschrijvingsmethode #4 - Sum of the year digits, hoe werkt deze?
Looptijd is 10 jaar
Jaar 1 = 10
Jaar 2 = 9
Jaar 3 = 8
Totale som = n * 0.5 * (1e term + laatste term)
Totale som = 10 * 0.5 * (1 + 10) = 55
Afschrijving jaar 1 = 10/55 * totale afschrijvin.g
Afschrijvingsmethode #5 - Afschrijving % van geleverde prestaties
Methode: Elk jaar wordt een bedrag per eenheid/prestatie gereserveeerd. De totale reservering zal worden verminderd met de complementaire kosten. De rest is aafschrivjing.
Voorbeeld: € 15,- per prestaties.
Jaar 1: 2000 prestaties en 15000 complementaire kosten --> 15000 afschrijving
Jaar 2: 1800 prestaties 16000 complementaire kosten --> 11000 afschrijving.
Benoem per methode wat het verloop is van de afschrijving (lineair/progressief/degressief)
2. Vast % van boekwaarde, degressief
3 .Annuitietenmethode, progressief (lineair voor totale kosten)
4. Sum of the years, degressief
5. Afnemend % van aanschafwaarde, degressief.
6. Lewin, degressief
Afschrijvingsmethode #7 - Ideaalcomplex, hoe werkt het?
Voorwaarde: de DPM's moeten vergelijkbaar zijn elk jaar
Voordeel: afschrijvingsmethode maakt niet uit want deze altijd vergelijkbaar.
Het ideaalcomplex valt vaak samen met intensieve financiering, wat houdt dit in?
Waarom is het ideaalcomplex makkelijker bij prijsstijigingen?
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden