Regulatie & Integratie

60 belangrijke vragen over Regulatie & Integratie

Onderwerp Hart
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
Hartfrequentie
  • Verhoogd
  • Stimulatie via B1 receptor in SA/AV knoop
  • Na stimulatie > ICa+ verhoogd, If verhoogd,

Contractiliteit/slagvolume
  • Verhoogd
  • Stimulatie via B1 receptoren in myocard
  • Na stimulatie
    • G-eiwit > adenylyl cyclase neemt toe > cAMP neemt toe > proteïne kinase A activatie > fosforylering van Ca+ kanalen > bij depolarisatie > [Ca+] neemt toe in de cel > SR geeft meer Ca+ af (CICR).


Parasympathicus
Hartfrequentie
  • Verlaagd
  • Stimulatie via M2 receptor in SA/AV knoop
  • ICa+ verlagen (om de drempelwaarde te verhogen), If verlagen (diastole (fase 4) duurt langer), Toename afgifte K+ (om membraanpotentiaal negatiever te maken)

Contractiliteit/slagvolume
  • Geen invloed

Onderwerp Circulatie
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
bloedcirculatie van spieren

  • Vasodilatatie
  • Stimulatie via B2 receptor in vasculaire gladde spiercellen
  • Na stimulatie > intracellulaire [Ca] verlaagd

Coronair
  • Vasodilatatie
  • Stimulatie via B2 receptoren in coronaire
  • Na stimulatie > intracellulaire [Ca+] verlaagd

Veneus vaatbed
  • Vasoconstrictie
  • Stimulatie via A1/A2 receptoren in vasculaire gladde spiercellen
  • Na stimulatie > intracellulaire [Ca+] verhoogd


Parasympathicus
Spieren

  • Geen invloed

Coronair
  • (lichte) vasocontrictie
  • Stimulatie via M3 receptoren in coronaire

Veneus vaatbed

  • Geen invloed

Onderwerp Ademhaling
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
Ventilatie

  • Verhoogd via bronchodilatatie
  • Stimulatie via B2 receptoren in bronchiën

Perfusie
  • Verhoogd door vasodilatatie van longslagader zodat er meer bloed in de longen komt en constrictie van longader zodat het bloed langer in de longen blijft)
  • Stimulatie via B2 receptoren in vasculaire gladde spiercellen en Stimulatie via A1 receptoren in vasculaire gladde spiercellen
  • CO bepaalt de perfusie.


Parasympathicus
Ventilatie
  • Verlaagd via bronchoconstrictie +
  • Toename slijmproductie
  • Stimulatie via M3 receptoren in bronchiën

Perfusie
  • Geen invloed
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Onderwerp Ademhaling
Hoe worden de acties van het sympathische zenuwstelsel teruggekoppeld naar de hypothalamus?

Via chemoreceptoren > ph, pCO2, pO2
Via rekreceptoren > luchtvolume in long
Via baroreceptoren in arterie carotis en de aortaboog  > bloeddruk
  • Sensoren gaan richting de hersenen via n.vagus en n.glossopharyngeus > tractus solitarius > richting het vasomotorisch centrum = medulla > via efferent signaal naar orgaan.

Onderwerp Nieren
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
doorbloeding nieren
  • vasocontrictie van afferente bloedvat (minder vocht verliezen)
  • Stimulatie via A1 receptoren in vasculaire gladde spiercellen
  • Na stimulatie > intracellulaire [Ca+] verhoogd

Renineafgifte
  • Verhoogd (bloeddruk verhogen)
  • Stimulatie via B1 receptoren in juxtaglomerulaire apparaat
  • Onduidelijke mechanisme

Na-retentie
  • Verhoogd (bloeddruk verhogen)
  • Stimulatie via A1 receptoren in proximale tubuli

Parasympathicus
doorbloeding nieren
  • Geen invloed

Renineafgifte
  • Geen invloed

Na-retentie
  • Geen invloed

Onderwerp Blaas
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
Blaaslediging
  • Relaxatie M. detrusor + Contractie sfincter (Storage)
  • Stimulatie via B2 receptor + stimulatie via A1 receptor
  • Na stimulatie > verlaging [Ca+] + verhoging [Ca+]

Parasympathicus
Blaaslediging
  • Contractie M. Detrusor + relaxatie sfincter (Plassen)
  • Stimulatie via M-receptoren

Beschrijf het proces van het ledigen van de blaas in normale omstandigheden.

Sympathicus zorgt voor contractie van de sfincters. Tot de blaas 150 ml is dan ontstaat er drang. Onder invloed van wil kun je het plassen uitstellen door contractie van de externe sfincter. Bij plassen neemt de parasympaticus het over.

Onderwerp thermoregulatie
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
doorbloeding huid
  • Vasocontrictie, later vasodilatatie (warmte kwijtraken)
  • Stimulatie via A1 receptor daarna inhibitie van A1 receptor

zweetklier activiteit
  • Verhoogd
  • Stimulatie via M3 receptoren in de huid
  • Neurotransmitter = Ach

Parasympathicus
doorbloeding huid
  • Geen effect

zweetklier activiteit
  • Geen effect

Onderwerp thermoregulatie
Hoe worden deze acties van het sympathische zenuwstelsel teruggekoppeld naar de hypothalamus?

Via thermoreceptoren in hypothalamus, spieren en grote vaten.
Temperatuur verhoogd > vergelijken referentiewaarde > efferent effect (zweten, constrictie/dilatatie vaten, klamme handen, bibberen etc)

Activatie zweetklieren gaat via sympathicus met Ach als neurotransmitter.

Onderwerp hypothalamus-hypofyse-bijniermerg
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
CRH
  • Verhoogd
  • Stimulatie via CRH receptor

ACTH
  • Verhoogd
  • Stimulatie via ACTH receptor
  • Neurotransmitter = Ach

Cortisol
  • Verhoogd
  • Stimulatie via N2 receptor

Bijniermerg
  • Verhoogd adrenaline
  • Tertiaire ganglion, N2 receptoren op chromaffine cellen


Parasympathicus
Geen effect

Onderwerp Pancreas
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
insuline
  • verlaagd
  • Stimulatie vooral via A2 receptoren op de B-cellen

glucagon
  • Verhoogd
  • Stimulatie via B2 receptoren op de A-cellen

Parasympathicus
insuline
  • verhoogd
  • Stimulatie vooral via M receptor op de B-cellen
  • Minimaal effect

Onderwerp Lever
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
glucose
  • Verhoogd (gluconeogenese)
  • Stimulatie vooral via B2 receptoren
  • Adrenaline > glycogenolyse

glycogeen
  • Verlaagd
  • Stimulatie via B2 receptoren

Parasympathicus
Geen effect

Onderwerp Vetweefsel
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
Opslag
  • Geen effect


Lipolyse
  • Verhoogd
  • Stimulatie via B3 receptoren in vetcellen

Parasympathicus
Geen effect

Onderwerp Maagdarmkanaal
Sympathicus vs Parasympaticus
Beschrijf verandering + subtype adrenoceptor + mechanisme

Sympathicus
doorbloeding
  • Verminderd door vasoconstrictie
  • Stimulatie via A1 receptoren in vasculaire gladde spiercellen
  • Na stimulatie > intracellulaire [Ca+] verhoogd

Motiliteit
  • Verminderd
  • Stimulatie via B2 receptoren in plexus Auerbach
  • Onduidelijke mechanisme

Klieren
  • Verminderd secretie
  • Stimulatie via A2 receptoren in plexus Meisner
  • Onduidelijke mechanisme


Parasympathicus
doorbloeding
  • Verhoogd vasodilatatie
  • Stimulatie via M3 receptoren in vasculaire gladde spiercellen
  • Onduidelijke mechanisme

Motiliteit
  • Verhoogd
  • Stimulatie via plexus Auerbach
  • Onduidelijke mechanisme

Klieren
  • Verhoogde secretie
  • Stimulatie via plexus Meisner
  • Onduidelijke mechanisme

Welke factoren bepalen onze lichaamswarmte? En is de warmte homogeen (overal hetzelfde)? Waarom is thermoregulatie van belang?

Metabolisme (75%)
Omgevingstemperatuur/weer
Kleding

Kerntemperatuur blijft redelijk constant en is warmer dan de schiltemperatuur (ledematen). Om homogene warmte te bereiken wordt de circulatie gebruikt om de warmte te verdelen.

De fysiologie van cellen zullen bij bepaalde waardes niet goed functioneren.

Wat zijn de belangrijkste groepen thermosensoren en wat is de lokalisatie?

Huid (perifeer)
  • schiltemperatuur meten (omgevingstemperatuur)
  • koude sensoren zijn gevoeliger dan warmte sensoren

Hypothalamus (anterior gedeelte)
  • kerntemperatuur meten
    • kerntemperatuur zal zich richting de schil verspreiden bij warme omgeving.
  • warmte sensoren zijn gevoeliger dan koude sensoren

Hoe ontvangt de hypothalamus informatie binnen over de temperatuur en hoe wordt dit verwerkt?

Hypothalamus (anterior gedeelte, centrale censor) registreert kerntemperatuur en integreert temperatuur informatie uit de huidsensoren. Posterior gedeelte krijgt deze gecombineerde informatie binnen (comparator) en schakelt naar de vasomotorcentrum (in medulla).

Bij cerebrale infarct blijkt dat:
Anterior gedeelte sterk betrokken bij regelen warmteverlies via o.a. autonome zenuwstelsel. Bij uitval anterior gedeelte > oververhitting

Posterior gedeelte regelt warmteproductie en behoud van warmte + schakelstation naar hersenstam. Bij uitval posterior gedeelte > hypothermie

Op welke 4 wijze kan het lichaam warmte afgeven.

Verdamping, zweten > verdamping kost energie en die energie wordt door de warmte geleverd waardoor je warmte kwijtraakt

Stroming, vasodilatatie > stroming van het bloed (convectie) > afgifte warmte aan lucht

(infrarode) Straling > temperatuur verschil tussen jou lichaam en de omgeving waardoor je lichaam warmte kan afgeven en andere objecten/omgeving de warmte kan opnemen.

Convectie, geleiding > fysieke contact met de omgeving waardoor er afgifte van warmte plaatsvindt.

Hoe hangt het setpoint van zweten af van de buitentemperatuur? Wat betekend dit voor de thermoregulatie?

Setpoint van zweten is het moment dat je begint met zweten.

Als huidtemperatuur laag is (buiten is het koud) > zweten begint pas bij hoger temperatuur > hoeveelheid zweetproductie is dan laag want de buitentemperatuur is laag dus wil je niet te veel warmte kwijt.

Als huidtemperatuur hoog is (buiten is warm) > zweten begint al bij 36.6, hoeveelheid zweetproductie is sterk verhoogd want de buitentemperatuur is hoog dus wil je veel warmte kwijt.

Hoe wordt zweet gevormd en welke rol speelt het hormoon aldosteron in zweetproductie? Hoe zit het met de sympathische innervatie van zweetklieren?

Cl- (met H20 + Na) vanuit interstitium > kliercel > lumen van zweetklier > terugresorptie van Cl- en Na

Aldosteron zorgt ervoor dat de zweetkliercel meer Na+ kanalen tot expressie brengt waardoor het lichaam niet te veel natrium verliest (topsport)

Zweetklieren worden sympathische geïnnerveerd via een M3 receptor met als neurotransmitter acetylcholine.

Zweetklieren worden gevoed door huidvaten. Om zweet te produceren moeten de zweetklieren voldoende bloed ontvangen. Als noradrenaline de neurotransmitter was dan zou het voedende deel van de zweetklieren contraheren (vasoconstrictie)

Beschrijf omzetting van cholesterol in follikel tot oestrogeen en testosteron: twee cellen - twee gonadotrofinen

Thecacel
  • cholesterol omzetten in androsteendion > omzetting in testosteron > transport naar granulosacel
Granulosa cel
  • androsteendion [aromatase] oestradiol
  • import testosteron van thecacel

Wat zijn de fases voor de rijping van follikels tot corpus albicanas.

Primordiale follikels > primaire follikels > secundaire follikels (antrum vorming met vocht, granulosa cellen maken hier oestragenen) > doorgroeien tot rijpe eicel > ovulatie > corpus luteum > (geen zwangerschap)> corpus albicans (litteken)

Wat is bij de vrouw de belangrijkste functie van FSH, LH, oestradiol en progesteron?

LH> productie testosteron in thecacel, ovulatie (LH-piek)
FSH> ontwikkeling en groei van follikels
Oestradiol> groei geslachtsorganen en borstgroei, endometrium voorbereiden, negatieve terugkoppeling
Progesteron>  endometrium voorbereiden op innesteling

Wat is bij de man de belangrijkste functie van LH, FSH en testosteron?

LH > vorming testosteron in Leydig cel
FSH> spermaproductie in sertolli cel
Testosteron > ontwikkeling spermatogenese, ontwikkeling van mannelijke kenmerken
  • libido
  • botten
  • differentiatie geslachtsorganen
  • spieropbouw
  • huid

Dihydrotestosteron
  • differentiatie geslachtsorganen
  • mannelijke beharingspatroon

Leg uit hoe de hormonale regulatie van follikelrijping verloopt.

Bij een toename van FSH zullen de primordiale follikels groeien tot primaire follikels > secundaire follikels (antrum met vocht > oestrogeen productie > oestrogeen zorgt voor meer FSH receptoren op de granulosacel om meer oestrogeen te produceren.

Door de toename van oestrogeenproductie zal er een negatieve terugkoppeling optreden. FSH zal afnemen.  De follikels zullen hierdoor minder oestrogeen produceren. Maar er is één follikel die de meeste FSH-receptoren op de granulosacellen heeft waardoor deze follikel ook veel oestrogeen kan produceren ondanks de FSH afname. Deze follikel wordt dominant.

Kallman syndroom.
Wat zijn de gevolgen functioneren HHG-as?
Wat zijn de spiegels van de geslachtshormonen en gonadotrofe hormonen?
Wat is de behandeling?
Hoe kan je anosmie verklaren?

GnRH puls komt niet opgang > puberteit
ontwikkeling zal niet optreden
Geslachtshormoon en gonadotrofe spiegels zijn laag
  • bijnierschors produceert wel androgenen maar niet genoeg voor een effect.
Behandeling > GnRH pulsatiel toedienen, LH/FSH toedienen
Verklaring anosmie
  • Deletie in KAL-1 gen op korte arm chromosoom.
    • KAL-1 codeert voor anosmine > functie neurale celadhesie
    • Mislukte migratie van olfactorische neuronen naar bulbus olfactorius
    • Mislukte migratie van GnRH neuronen naar hypothalamus

    Dit veroorzaakt een reukafwijking door verminderde ontwikkeling van de bulbi olfactorii

Turner syndroom (Vrouw, X)
Wat zijn de spiegels van de geslachtshormonen en gonadotrofe hormonen?
Welke typische kenmerken hebben deze vrouwen?
Waarom oestrogeensuppletie geven?

GnRH/ FSH/LH zijn verhoogd
oestrogeen is verlaagd
Puberteitsontwikkeling komt niet altijd opgang (mozaïcisme)

Meeste vrouwen zijn onvruchtbaar en kunnen niet zwanger worden. Dit komt omdat de ovaria niet goed is aangelegd > waardoor er geen follikelrijping > eisprong mogelijk is. Bij sommige is de baarmoeder goed aangelegd en kan er via ivf iemand toch zwanger worden.

Oestrogeensuppletie > premature osteoporose en hart-vaatziekten voorkomen.

Stress en ondergewicht kan leiden tot amenorroe.
Bespreek hoe stress dat doet.
Schets de gevolgen van de verstoring op dat punt voor de hormoonspiegels en de vruchtbaarheid.
Hoe zou stress-amenorroe behandeld kunnen worden?

Stress leidt tot verminderde afgifte van GnRH in de hypothalamus door toename cortisol

Ondergewicht > leptine minder geproduceerd en verder insuline/glucagon concentraties verstoord> minder GnRH productie

Leefstijladviezen geven

Beschrijf de regulatie van het arteriële bloeddruk (stijging bloeddruk)

Als de bloeddruk verhoogd, zal de baroreceptor vuren, signaal komt terecht in de medulla. Via efferente wegen wordt de bloeddruk verlaagd via activatie parasympaticus (hartfrequentie verlagen)

Hoe wordt de extracellulaire fluid geregeld? Benoem de locaties van deze sensoren.

Vascular sensors
  • High pressure
    • JG in nier
    • carotis
    • aorta boog

  • low pressure
    • atria
    • longen vasculature
  • sensor in CNS  
  • sensor in lever 

Welke 2 stoornissen in de bloeddrukregulatie zijn er. Wat kunnen de oorzaken zijn? BP = CO x TPR


Hypotensie
  • CO > hartfalen, bradycardie
  • TPR > bacteriële shock
Hypertensie
  • CO> lichamelijke inspanning
  • TPR> nierinsufficiëntie

Bloeding
baroreceptor dysfunctie
hypertensie bij nieraandoeningen
  • renovasculaire hypertensie
  • hypertensie bij chronische nierinsufficiëntie

Beschrijf het effect van een bloeding op de bloeddruk regulatie.

Afname bloedvolume = afname bloeddruk

Correctie
snel
  • toename hartfrequentie
  • vasoconstrictie

langzaam
  • herstel bloedvolume door nier  

Wat is gebeurt er met de ademhaling, hartfrequentie bloeddruk en sympathicusactiviteit bij de valsalva manoeuvre als de patient een autonome/baroreceptor dysfunctie heeft?

Veneuze toevoer naar long wordt belemmerd door druk in de longen> Er is minder bloed om rond te pompen > bloeddruk neiging om te dalen > sympathicusactiviteit kan niet activeren door autonome dysfunctie > hartfrequentie blijft laag en bloeddruk blijft laag.

Hoe leidt drop tot hypertensie?
Wat is een kenmerkend verschijnsel bij het bloedonderzoek?

Drop bevat glycyrrhizine zuur
  • remming omzetting cortisol naar cortison>
  • Cortisol bindt aan mineralocorticoïde (aldosteron) receptor> aldosteron zal niet binden omdat de affiniteit lager is dan cortisol + effect van cortisol is sterker dan aldosteron
  • Water en zoutretentie neemt toe door toename Na+ kanalen (eNACS) + kaliumexcretie
  • 'apparent mineralocorticoid excess'
  • onderdukking van RAAS door effect van cortisol

Dit wordt ookwel pseudo-hyperaldosteronisme genoemd
  • hypertensie, hypokaliemie


Kenmerkend verschijnsel
  • Renine verlaagd
  • Aldosteron verlaagd
  • Hypokaliëmie
  • Cortisol verhoogd

Benoem 3 vormen van 'Endocrinologische hypertensie' en beschrijf van elk hoe ze ingrijpen in het bloeddruk-regulatiemechanisme.

Primair aldosteronisme
  • Te veel aldosteron in het lichaam door bv. nieradenoom
  • water en natriumretentie + kaliumexcretie > hypokaliëmie
  • onderdrukking van RAAS maar adenoom blijft aldosteron produceren

Feochromocytoom
  • Afbraak product van (nor)adrenaline, metanefrines, is verhoogd
  • sympathicusactiviteit is verhoogd > vasoconstrictie afferent vat + water en zoutretentie + renineafgifte stimuleren


Syndroom van Cushing

  • Verhoogde cortisol gehalte
  • Cortisol grijpt aan op aldosteron receptor met sterker effect
  • water en natriumretentie + kaliumexcretie > hypokaliëmie
  • Renine laag, aldosteron laag, cortisol hoog

Wat gebeurt er bij renovasculaire hypertensie?
Bilateraal stenose

Beide nieren hebben een stenose > verlaagde renale perfusie bij beide nieren > RAAS activatie > systemische bloeddruk verhoogd > volume expansie in beide nieren > inhibitie RAAS > normale/lage angiotensine 2

Beschrijf hoe de stofjes NO en Endotheline een belangrijke rol spelen bij de regulatie van de perifere weerstand.

Acetylcholine/serotonine/histamine > NO > vasodilatatie

Adrenaline > Endotheline > vasoconstrictie

Via welke mechanisme wordt het extracellulaire volume geregeld. En welke orgaan doet dit? Beschrijf de regulatie van ECV: wat zijn de mechanismen die ECV vergoten en verkleinen? Benoem sensor, effector en informatiekanalen.

Via RAAS, door de nieren

Angiotensine 2
  • Efferente vat van de nieren (vasoconstrictie) zodat er wel perfusie is naar de nieren (afvalstoffen kwijtraken)

Sympathicus
  • Afferente vat van de nieren (vasoconstrictie) zodat er niet te veel filtratie plaatsvindt.
  • Renine-afgifte
  • Na-retentie

Meneer Bloem is een toerist die Athene bezoekt. De klimtocht is zwaar en de hitte maakt het nog zwaarder. Meneer Bloem is zijn fles water vergeten. Meneer Bloed voelt zich niet goed. Hij wordt na 1,5 uur beroerd, duizelig en moet gaan zitten wil hij niet flauwvallen,

Geef aan waarom RAAS activatie gunstig werkt in deze situatie en geef aan waarom het in deze situatie ook een negatief effect zou hebben?

RAAS activatie is gunstig > meneer heeft geen drinkwater en verliest vocht via zweten. RAAS zorgt voor vasoconstrictie zodat de bloeddruk op peil blijft. Maar ook voor vochtretentie in de nieren.

RAAS (angiotensine 2) zou een negatief effect kunnen hebben omdat het een sterke vasoconstrictor is. Het lichaam kan dan moeilijk warmte kwijt.
RAAS zorgt voor Na+ en water retentie > osmolariteit blijft hoog (te hoge natrium > gevolgen voor hart)

Beschrijf de osmoregulatie (benoem: sensor, setpoint, effector, en informatiekanalen). Hoe is de setpoint van osmolariteit gedefinieerd en op welke waarde is dit ongeveer ingesteld?

Osmoreceptoren en dorst receptoren in hypothalamus
Setpoint = 270-290 milliosmol
Effector: nieren (verzamelbuis > Aquaporine receptoren)

Waarop precies reageren de osmosensoren? Welk ion levert de grootste bijdrage tot osmolaliteit? Hoe hangen het setpoint en de gevoeligheid van de sensoren af van de bloeddruk?

Osmosensoren reageren op de concentratie van osmotisch actieve stoffen in het bloed. Na+ levert de grootste bijdrage tot osmolariteit.

Bij een normale bloeddruk is er bij een stijging van de plasma osmolariteit een normale stijging van ADH.

Bij een lage bloeddruk is er bij een stijging van de plasma osmolariteit een hoge stijging van ADH. (setpoint neemt af >sensoren zijn dus gevoeliger)

Bij een hoge bloeddruk is er bij een stijging van de plasma osmolariteit een kleine stijging van de ADH (setpoint neemt toe >sensoren zijn dus minder gevoelig)

Beschrijf drug target
Potency
Efficacy

Drug target = aangrijpingsmechanisme


Potency = hoe ver naar links of rechts op de x-as de EC50 ligt. Een hoge potency betekent dat er een kleinere dosis nodig is om de EC50 te behalen.


Efficacy =  maximaal effect dat je kunt bereiken (y-as)
  • EC50 = dosis die nodig is om 50% van effect te behalen

Beschrijf de potency en efficacy bij A,B,C,D en geef aan watvoor agonist het is (vol of partieel)

A = volle agonist
  • maximale efficacy
  • maximale potency

B = partiele agonist
  • verlaagde efficacy
  • maximale potency

C = volle agonist
  • maximale efficacy
  • verlaagde potency

D = partiele agonist
  • verlaagde efficacy
  • verlaagde potency

EC50 is afhankelijk van receptorreserve en receptor drempel
Wat wordt hiermee bedoelt?

Receptor reserve
  • maximale effect bereikt terwijl er nog receptoren zijn die niet bezet zijn met agonist (receptoren zijn gevoeliger voor agonist)
    • bij een lage dosis heb je dus al een sterke effect

Receptor drempel
  • Geen effect bereikt terwijl er al wel receptoren bezet zijn met agonist (receptoren zijn minder gevoelig voor agonist)
    • pas bij een hoge dosis heb je een effect

Beschrijf de formule.
Wat wordt bedoeld met IC50.

IC50 = inhibitie van agonist door binding van antagonist
De concentratie antagonist dat 50% van het aantal receptoren bezet.

Beschrijf desensitisatie en constitutieve desensitisatie.

Geactiveerde receptor door ligand kan gefosforyleert worden. Vervolgens bindt arrestin > internalisatie (afbraak of recycling van receptor)

Continue toediening van agonist kan leiden tot
Desensitisatie
  • door arrestin zijn er minder receptoren op de oppervlak (downregulatie)
    • Voorbeeld: B-receptoren en hormoonreceptoren
      • Nadeel
        • onwerkzaamheid van middel
        • pt gebruikt steeds hogere dosis
        • bijwerking

Constitutieve desensitisatie
  • Geen fosforylering van receptor > proces van desensitisatie wordt stopgezet, er komen meer receptoren op de oppervlak (upregulatie) > treedt vaak op bij inverse agonisten
    • Nadeel
      • Rebound: versterkte effect van (endogene) respons na staken van therapie

Wat is het belang van plasmaconcentratie-tijdcurve binnen de farmacotherapie?

Inzicht krijgen in farmacokinetische processen
Bepalen hoelang het geneesmiddel in het lichaam blijft (Ke, T1/2)
Verloop van de plasmaconcentratie = verloop van de werking

Bespreek de plasmaconcentratie-curve voor de toedieningswegen
intraveneus, intramusculair, subcutaan, oraal.
Door welke 2 parameters wordt de plasmaconcentratie curve bepaald als Vd, CL en dosis gelijk zijn?

Intraveneus
  • bereikt gelijk/snel de Cmax
  • alleen eerste-orde eliminatieconstante (Ke)
intramusculair
  • bereikt de Cmax sneller dan subcutaan en oraal omdat de spieren goed doorbloed zijn
  • eerste-orde 'absorptie' + eerste-orde eliminatie
subcutaan
  • bereikt de Cmax sneller dan orale toediening
  • eerste-orde 'absorptie' + eerste-orde eliminatie
Oraal
  • eerste-orde absorptie + eerste-orde eliminatie

laatste stukje van grafiek zie je dat oraal de concentraties over langere tijd hoger is vergeleken met de rest

2 parameters

Ke en Ka

Leg uit hoe uit de grafische weergave van de plasmaconcentratie-tijdcurve na een eenmalig i.v. Injectie (Ke, T1/2,Vd en CL) verkregen kunnen worden.

De plasmaconcentratie-tijdcurve lineair maken door -10log.

Uit de heling kun je de Ke berekenen (Y2-Y2/X2-X1)
Vd kun je berekenen door C0 te bepalen
Met ke en Vd kun je CL berekenen
T1/2 berekenen met Ke of uit de grafiek zelf afleiden

Teken de grafische weergave van de orale toedieningsvorm. Welk deel wordt gedomineerd door absorptie en welk deel door eliminatie. Wat is er aan de hand bij Cmax en bij Tmax?
Leg de begrippen T1/2 absorptie en T1/2 eliminatie uit.

Cmax = Ka gelijk aan Ke
Vanaf dat moment wordt Ke dominant
T1/2 absorptie is de tijd waarop de helft van het geneesmiddel geabsorbeerd is.
T1/2 eliminatie is de tijd waarop de helft van het geneesmiddel geëlimineerd is.

Schets de grafische weergave van een i.v. Infuus en leg het begrip steady state uit.

Steady state is de concentratie waarbij de 'absorptie' = eliminatie. Deze concentratie blijft constant tot het infuus stopt.

Schets de grafische weergave voor een meervoudige orale toediening. Wat wordt verstaan onder onderhoudsdosis, Cmax, Cmin, accumulatie en fluctuatie?

  • Onderhoudsdosis = dosis die je geeft per tijdsinterval
  • Cmax is de maximale concentratie van de steady state
  • Cmin is de minimale concentratie van de steady state
  • Accumulatie is de ophoping van het geneesmiddel om een hogere plasmaconcentratie te bereiken.
  • Fluctuatie is het verschil tussen de Cmax en Cmin (als het verschil groter is dan is de fluctuatie ook groter)

Leg uit wat ER is en hoe deze samen met de flow > de klaring van het geneesmiddel bepalen. Welke range van waarden kan de Q, ER en de CL aannemen in de lever en de nier.

Extractie ratio is de fractie van de bloedflow dat volledig geklaard wordt. De bloedflow door de lever en nier + ER bepalen hoeveel er geklaard wordt door deze organen.

Nier
Q - tussen 1,3 en 1,5 L/min
ER - tussen 0-1
  • afhankelijk van filtratie (ongebonden fractie)/secretie/reabsorptie
CL = maximaal gelijk aan Q en minimaal 0

Lever
Q - tussen 1 en 1,2 L/min
ER - tussen 0-1     
  • <0,3 low ER
  • 0,3-0,7 tussenliggende ER
  • >0,7 high ER

CL = maximaal gelijk aan Q en minimaal 0

Wat wordt verstaan onder high en low clearance drugs?

High clearance > leverenzymen zijn erg gevoelig voor het middel
ER = >0,7, De klaring van zulke middelen is sterk afhankelijk van de bloedflow

Low clearance > leverenzymen zijn minder gevoelig voor het middel
ER= <0,3, De klaring van zulke middelen is afhankelijk van de vrije fractie en de intrinsieke klaring

Wat is de verandering in stofwisseling, hart/circulatie, ademhaling tijdens inspanning?

Tijdens inspanning

  • stofwisseling toename (kerntemperatuur omhoog)
  • hartfrequentie, slagvolume > CO verhoogd
  • ademhaling verhoogd

Beschrijf de 3 beschikbare energiesystemen en hoe deze samenwerken.

fosfaatsysteem (creatine)
  • creatininefosfaat
  • snelste systeem
  • beperkt voorraad
Lactaat systeem
  • glycogeen > glucose
  • snelle systeem
  • beperkte voorraad
Aeroob systeem
  • glycogeen, glucose en vetzuren
  • langzaam systeem
  • (onbeperkt vetzuren)

Bespreek de wijze waarop de glucose-spiegel in het bloed gehandhaafd wordt tijdens de duurinspanning. Wat is het belang van de vetzuren.

Glucose-spiegel moet constant blijven tijdens inspanning zodat er voldoende glucose beschikbaar is voor de hersenen. De glycogeenvoorraad uit de lever wordt o.i.v glucagon omgezet in glucose. Deze voorraad is beperkt dus zal de lever o.i.v adrenaline gluconeogenese starten, in de spieren glycolyse en vetzuren vrijmaken uit het vetweefsel. Deze vetzuren zijn van belang omdat de voorraad onbeperkt is.

Vergelijk HF, SV en CO bij getraind en ongetrainde (rust, submaximaal en maximale inspanning)

Ongetraind
  • Rust
    • HF - hoger dan getraind
    • SV - lager dan getraind
    • CO - gelijk
  • Submaximaal
    • HF - hoger dan getraind
    • CO - gelijk
  • Maximaal
    • HF - gelijk
    • SV - hoger dan getraind
    • CO - lager dan getraind


Getraind persoon kan groter hartminuutvolume opvoeren door slagvolume toe te laten nemen tot ca. 60%, daarna plateau, daarna is er alleen nog toename in hartslag

Beredeneer hoe de verandering van HF in rust tot stand komt bij een getraind persoon en hoe die in het SV tot stand komt.

Bij een getraind persoon wordt HF lager in rust en SV wordt hoger in rust.

HF wordt lager omdat in een getraind persoon de parasympaticus de sterker wordt.

SV wordt bepaald door deze 4 factoren
  • Preload (veneuze return)
  • Ventriculaire rekbaarheid
  • Ventriculaire contractiliteit
  • Druk in aorta of pulmonale arteriën (afterload)

SV wordt hoger omdat door langere diastole de preload toeneemt > slagvolume neemt toe
Verder neemt de contractiliteit van het hart toe (hypertrofie hart) > slagvolume neemt toe

In deze figuur is aangegeven hoe het ademminuutvolume zich aanpast als iemand 9 minuten op constante belasting fiets. Benoem de signalen die deze aanpassing sturen.

Fase 1
  • snelle toename van ademminuutvolume via proprioreceptoren in de spieren die beweging signaleren
Fase 2
  • verminderde snelle toename van ademminuutvolume richting steady state
  • Chemische gereguleerd door veranderingen in pCO2, pO2 en ph > zorgen voor stijging
Fase 3
  • steady state fase via chemische regulatie
  • hoogte van ventilatie bij maximale inspanning wordt bepaald door pulmonale rekreceptoren (remmen ademhaling)

Fase 4
  • stoppen met inspanning
  • snelle daling van ventilatie via neuronale regulatie (daling van deze signalen)

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo