Filosofie in de Grieks-Romeinse wereld - Aristoteles

31 belangrijke vragen over Filosofie in de Grieks-Romeinse wereld - Aristoteles

Waarom volgde Speusippus  in 348 Plato op als hoofd van de Academie,  in plaats van Aristoteles?

Dat had niets te maken met Aristoteles’ capaciteiten: Aristoteles (384-322vC) kwam van Stagira (Macedonie, aan de noordkust van de Egeïsche Zee) en mocht als niet-Athener geen grond bezitten in Athene.

Filosofisch gezien was Aristoteles de opvolger van Plato, toch was hij geen gedwee leerling. Een voorbeeld is de kritiek die hij had op de transcendente Vormen, waaruit bestond deze kritiek en wat vormt een wezenlijk verschil

Aristoteles nam aan dat elk wezen of ding een vorm had maar deze was niet transcendent maar immanent

Waarom was Aristoteles’ relatie met de Atheners problematisch?

-Aristoteles werd door Philippus II van Macedonië aangesteld als leraar van zijn zoon Alexander (343-340)
-Athene stond toen onder Macedonisch bewind, waardoor Aristoteles bij zijn terugkeer in Athene (335) toen hij zijn Lyceum stichtte, niet geliefd was.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Hoe was Aristoteles’ relatie met Plato’s denkbeelden?

Filosofisch gezien trad hij in zijn voetsporen, maar stond kritisch tegenover Plato’s filosofie

Noem een voorbeeld van Aristoteles’ kritische houding ten opzichte van Plato’s filosofie.

-Hij vond dat Plato’s notie van ‘participatie’ onbevredigend was als uitleg van de relatie tussen de Transcendente Vormen en de waarneembare wereld.
-Hij stelde dat elk ding of wezen inderdaad een vorm of essentie had, maar dat deze vorm niet transcendent was maar immanent.
-M.a.w. de Vorm ‘mens’ zit in alle mensen en wordt doorgegeven bij de voortplanting
-Het is de Vorm die kenbaar is aan de individuele substantie: ontologisch gezien zijn de individuen primair (een omkering van Plato’s rangorde).

Plato stelde in zijn Vormenleer dat onze waarneming van individuele dingen en wezens afgeleid is van de Transcendente Vorm ervan. Was Aristoteles het daarmee eens?

Nee, voor Aristoteles was de volgorde omgekeerd: hij achtte de menselijke geest in staat tot het abstraheren van de Vorm op basis van de waarneming van individuen.

Voor Plato had de Transcendente Vorm ‘mens’ dezelfde ontologische status als bijvoorbeeld de Vorm ‘rechtvaardigheid’. Was Aristoteles het hiermee eens?

-Nee, voor Aristoteles was het ‘Zijnde’ niet één: hij stelde dat alle Zijn afhankelijk is van de  individuele substantie.

Hij ontwikkelde ook een begrippenpaar actualiteit/potentialiteit om verandering te analyseren, beschrijf

Materie heeft de potentie om iets bepaalds te worden en niet iets anders, zoals een zaadje, een beukenboom, een stuk hout vuur.
De regelmatigheid van zulke overgangen vertoont doelgerichtheid

Wat zijn Aristoteles ‘attributen’?

-Attributen zijn Vormen die secundair zijn, die een drager veronderstellen (de Vorm ‘mens’ veronderstelt individuele mensen, de kleur ‘blank’ veronderstelt een drager (mens).
-Attributen als ‘blank’ noemde Aristoteles ‘bijkomstig’ of ‘accidenteel’.

Aristoteles rangschikte de attributen in 10 categorieën. Welke?

-substantie
-kwaliteit
-kwantiteit
-tijd
-plaats
-doen
-ondergaan
-houding
-aan hebben, dragen (kleding, wapens,…)
-relatie (familierelatie, leraar-leerling,...)

Deze bewegingen zijn een poging om de ultieme oorzaak de Onbewogen Beweger te naderen. Waar beweegt zich deze Onbewogen Beweger

In de buitenste hemelsfeer als object van liefde

Waar stonden Aristoteles’ categorieën voor, welke betekenis kan men er aan toeschrijven?

-De betekenis van bepaalde wijzen van ‘Zijn’ (mens zijn, in Athene zijn, etc.).
-Deze zijnswezen kunnen niet tot elkaar herleid worden
-Ze vormen een hiërarchische reeks
-Het referentiepunt van de reeks is de (individuele) substantie, d.w.z. de zijnswijze die het zijn in de volste zin representeert

Hoe analyseerde Aristoteles ‘verandering’? Noem de twee aspecten.

1.
Natuurlijke processen kan men verklaren uit 4 oorzaken (vorm, materie, doel, bewegende oorzaak).
-iedere individuele substantie zag hij als een vorm die zich in de materie gerealiseerd heeft
-zo kan men ook iedere verandering vanuit het aspect van het vermeende doel bezien: de verandering realiseert zich in het doel.
-Hiertoe heeft men ook een ‘bewegende’ of ‘bewerkende’ factor nodig
2.
Hij ontwikkelde het begrippenpaar ‘actualiteit / potentialiteit’
-een bepaalde materie heeft de potentie om iets bepaalds te worden en niet iets anders (beukenootje-beukenboom): dit is een doelgericht proces.

Hoe verklaarde Aristoteles de regelmaat en doelgerichtheid van de overgangen van potentialiteit naar actualiteit in de ervaringswereld? In hoeverre sloot hij daarbij aan op Plato’s filosofie?

-Plato schreef de doelgerichtheid  toe aan de goddelijke schepper, de Demiurg.
-Aristoteles verklaarde de doelgerichtheid uit de ordening van de kosmos
-De kosmos wordt gereguleerd door de omwentelingen van de hemelsferen
-De cirkelvormige bewegingen van de hemelsferen worden veroorzaakt door de ‘Onbewogen Beweger’

Welke aspecten schreef Aristoteles toe aan de ‘Onbewogen Beweger’?

-Hij beweegt de hemelsferen op passieve wijze, namelijk als object van liefde
-Hij vertoont de hoogst mogelijke activiteit: denken, gericht op zichzelf als hoogst mogelijk denkobject.
-Hij is daarom een zichzelf denkend intellect.

De logica heeft als taak de ontdekte waarheden te presenteren als axiomatisch-deductief systeem, alle kennis is afgeleid van principes die uiteenvallen in twee soorten, welke

  1. Principes die een bepaalde wetenschap funderen
  2. Principes die eigen zijn aan alle wetenschappen

Waarom is, volgens Aristoteles, de onregelmatigheid van de beweging van de hemelsferen het grootst binnen de binnenste hemelsfeer, namelijk die van de maan?

-De afstand tot de ‘Onbewogen Beweger’ is hier het grootst
-Dit is de wereld van de 4 fysische elementen (aarde, water, vuur, lucht) waarvan de beweging niet circulair maar rechtlijnig verloopt
-Toch vertonen de bewegingen van de elementen binnen de binnenste hemelsfeer ook doelgerichtheid: aarde beweegt naar het centrum, vuur naar de periferie, etc.

Waarom kan Aristoteles gelden als  grondlegger van verscheidene wetenschappen, uiteenlopend van logica tot biologie en van ethiek tot literatuurwetenschap?

-Aristoteles bestudeerde verschillende domeinen van de werkelijkheid op een systematische manier, gebaseerd op zijn eigen wereldbeeld en met zijn eigen analytisch instrumentarium.
-Hij doordacht ook voor elk gebied een specifieke methode en het doel

Aristoteles liet medewerkers en leerlingen verschijnselen bestuderen en verzamelen. Zijn Lyceum was de belichaming van het ideaal van het theoretische of contemplatieve leven.
Waarop is bij Aristoteles de contemplatie gericht

Op eeuwige onveranderlijke waarheden

Wat was kenmerkend voor Aristoteles’ onderzoeksmethode in de verschillende vakgebieden?

-Hij neemt zijn uitgangspunt bij de verschijnselen (phaenomena):
----de geobserveerde dieren in de biologie
----de ethiek en morele instituties zoals die hij die bij de mensen aantreft


-Door een proces van ordening en schifting probeert hij vervolgens te komen tot principes zoals definities en axioma’s

Hoe komen volgens Aristoteles keuzes tot stand

Via een wisselwerking tussen ons praktische verstand en emoties. Doel is het vinden van het juiste midden.

Welke deugden kent de mens volgens Aristoteles

  • Emoties
  • Matigheid
  • Praktisch verstand

Wat wordt er bedoeld als men zegt dat Aristoteles’ logica een ‘termen- of predicatenlogica’ is?

Dat zijn logica telkens een bepaald predicaat toekent aan een onderwerp, bijvoorbeeld: ‘Socrates (onderwerp) is een mens (predicaat)’.

Aristoteles theorie over het geluk zet hij uiteen in zijn Ethica Nicomachea, dit werk loopt vooruit op de politieke theorie beschreven in de Politica. Waarom is de politiek een logisch gevolg op het geluk van het individu

De mens kan zich alleen ontplooien in een goed bestuurde stadstaat

Op wie richt zich Aristoteles in zijn Ethica en waarom juist op deze groep

Gegoede jongemannen, dit is de groep waar de politieke bestuurders uitkwamen

Waarom mag Aristoteles volgens de auteurs gelden als de grondlegger van de formele logica?

-Hij maakte de logische vorm van redeneringen tot afzonderlijk voorwerp van studie.
-Hij liet zien dat de termen van een syllogisme  variabelen zijn die men kan vervangen door symbolen.
-Zo wordt de geldigheid of consistentie van een redenering een apart voorwerp van studie.

Wat verstaat Aristoteles onder ‘’deugd”?

-Het perfectioneren van ons vermogen tot het hebben van bepaalde emoties heet ‘deugd’ (arretê) of ‘voortreffelijkheid’. Juiste keuzes maken stimuleert dat de deugd een vaste karaktertrek wordt.


De vier kardinale deugden zijn (Wiki):
1.φρόνησις      (phronēsis)    Voorzichtigheid - verstandigheid - wijsheid
2.δικαιοσύνη   (dikaiosynē)   Rechtvaardigheid - rechtschapenheid
3.σωφροσύνη (sōphrosynē) Gematigdheid - matigheid - zelfbeheersing
4.ανδρεία        (andreia)      Moed - sterkte - vasthoudendheid – standvastigheid

In welk boek zette Aristoteles zijn theorie over het geluk uiteen?

-In de Ethica Nicomachea.
-Dit boek gaat over het geluk, de theoretische en morele deugden en over  het juiste midden.

Waarom stellen de auteurs dat de Ethica Nicomachea vooruitloopt op Aristoteles’ politieke theorie, zoals beschreven in de Politica?

-Omdat het gelukkige, goede leven van de mens zich immers alleen kan ontplooien in een goed bestuurde stadstaat (polis).
-Omdat de mens, behalve een rationeel wezen, ook een politiek wezen (zoion politicon) is, dat zich als burger inlaat met wetgeving en rechtspraak
-Omdat het juist de gegoede jongemannen zijn tot wie Aristoteles zich richtte in de Ethica, zij die een rol in politieke en bestuur zouden gaan vervullen.

Hoe stelde Aristoteles zich voor dat de jongemannen uit de elite voorbereid moesten worden om een goed bestuurder te worden?

-Zij moesten worden geïnformeerd over de menselijke natuur in al haar (karakter)verscheidenheid
-Daardoor zouden zij in staat zijn om (door middel van wetgeving) de juiste karaktereigenschappen aan te kweken in burgers van de polis (zoals een kind opgevoed wordt middels beloning en straf)
-Wie deugdzaam is, heeft geen wetten of regels nodig maar zal altijd moreel verantwoord handelen.
-Wie (nog) niet deugdzaam is, heeft wetten nodig die goed gedrag afdwingen en zo een opvoedende rol vervullen.

De auteurs stellen dat Aristoteles meer empirisch en pragmatisch was dan Plato. Welke voorbeelden geven zij?

-Aristoteles schetste niet alleen de ideale staat (net als Plato: een aristocratie (een regering door de besten of deugdzamen)) maar ook wat de beste keuzes zijn wat betreft de inrichting van de staat.
-Plato beoordeelde de politieke status quo pessimistisch in ‘De Staat’, Aristoteles nam de politieke status quo optimistisch als uitgangspunt, zoals hij ook op het gebied van de individuele ethiek uitging van bestaande waarden en begrippen.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo