Filosofie in de Grieks-Romeinse wereld - De laathellenistische periode (ca. 150-31 v. Chr.)
13 belangrijke vragen over Filosofie in de Grieks-Romeinse wereld - De laathellenistische periode (ca. 150-31 v. Chr.)
Tot de komst van de Romeinen bleef Athene het centrum van de filosofie. Welke invloed hadden de filosofen uit het nabije oosten na de veroveringen van Alexander de Grote?
-Verschillende filosofen uit het nabije oosten studeerden filosofie in Athene
-Zij brachten geen oosterse ideeën in maar voegden zich naar de Griekse wijsgerige traditie
Welke steden namen de rol van Athene als filosofische centra over
-In hoeverre beïnvloedden politieke veranderingen in de mediterrane wereld de inhoud van de filosofie?
-Voor de meeste Grieken bleef toch de eigen polis het dominante sociale, culturele en religieuze referentiekader.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
De nieuwe, hellenistische filosofieën (ca. 150-31 vC) ontstonden niet onder invloed van oosterse ideeën, of als antwoord op het ontstaan van de grote hellenistische rijken. Waardoor wel?
-dit betekende het einde van de Atheense scholen: het verzet was door filosofen geleid
-nieuwe scholen werden gevormd op Rhodos, Tarsus, in Alexandrië en Rome, zonder Athene’s centrale rol over te nemen.
In de Romeinse wereld ontstond een ander patroon in de filosofie, welk
In de Romeinse wereld ontstond een ander patroon van filosofiebeoefening. Welk?
Ook staatsman en redenaar Marcus Tullius Cicero (106-43 vC) had een huisfilosoof: de stoïcijn Diodotus. Wat wilde Cicero met de filosofie?
-Daarmee wilde hij een Romeinse voortzetting van de filosofie (een typisch Grieks verschijnsel) teweegbrengen.
Waarom is Cicero een onmisbare bron geworden voor onze kennis van de hellenistische filosofie?
Voor welke theoretische vragen gebruikte Philo deze techniek
Wie was, naast Cicero, een belangrijke bron voor onze kennis van de hellenistische filosofie?
-Lucretius stelde zich net als Cicero de taak om de Griekse filosofie aan Romeinse lezers uiteen te zetten en hen te bekeren tot met name het epicurisme.
Cicero voelde zich het meest aangetrokken tot de Academische filosofie volgens de sceptische uitleg. Wie was daar de vertegenwoordiger van, en wat was zijn visie?
-Visie : het concept van het overtuigende / waarschijnlijke
------betekent dat men als antwoord op vragen een voorkeur kan uitspreken zonder deze als ‘definitief waar’ te accepteren.
------kan worden gebruikt om praktisch handelen te funderen
------kan ook worden toegepast op theoretische kwesties (‘bestaat God’? bestaan de goden’?)
Welk probleem kleeft het sceptische concept van het overtuigende / waarschijnlijke aan?
Philo’s tijdgenoot Antiochus van Ascalon bediende zich van ‘filosofisch syncretisme’ of ‘eclecticisme’. Wat verstaat men daaronder?
-Voorbeeld: Antiochus van Ascalon (ca. 130-68) betrok Aristoteles en de Stoa bij de uitleg van de (dogmatische) platoonse filosofie.
-Voorbeeld: Cicero kon een stoïsche theorie over bijvoorbeeld God of de kwestie van de emoties aanvaarden als de meest plausibele, zonder haar als waar aan te nemen.
-Het epicurisme viel steeds buiten dit syncretisme
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden