Buunk en Veen (1995)

31 belangrijke vragen over Buunk en Veen (1995)

Buunk & Veen, H1.
Waarom is het lastig om van een probleem naar een theoretisch verantwoord interventieprogramma te komen?

Vaak is het probleem niet heel duidelijk/concreet.
Moeilijk om de juiste en meest relevantie theorieën/onderzoeken bij het probleem te vinden.
Het vereist veel creativiteit en tijd om van een verklaringsmodel tot werkzame interventies te komen.

Buunk & Veen, H1.
Wat zijn volgens deze auteurs concrete, sociaal-psychologische problemen, waarmee rekening mee gehouden moet worden als je een probleemstelling wil formuleren?

Er is dan sprake van een:
gedrag,
affectieve reactie,
of een attitude,

Die men wil veranderen.

Buunk & Veen, H1.
Wat wordt er in principe gezegd (kerngedachte) in Buunk & Veen, als we het hebben over Toegepaste Sociale Wetenschap?
(ook aan bod gekomen in college)

Toegepaste Sociale Wetenschap dient theorie-gebaseerd en oplossingsgeoriënteerd te zijn.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Buunk & Veen, H1.
Eén van de drie beperkingen van labonderzoek is dat het een simplificatie van de werkelijkheid is. Maar waarom is die beperking niet per se negatief?

Het is aan de toepasser om een schatting te maken of de via laboratoriumonderzoek ontdekte abstracte wetten over menselijk gedrag in een concrete situatie voldoende krachtig werkzaam zullen zijn om een merkbaar effect te hebben.
Dit gaat via VELDONDERZOEK --> onmisbaar bij oplossen van veel praktische problemen.

Buunk & Veen, H1.
Bij attitudeverandering is er sprake van een (1)...... die een overredende (2)........ brengt aan een ontvanger

1 --> Bron
2 --> Boodschap

Buunk & Veen, H2.
In welke termen dient een probleemstelling geformuleerd te worden?

Het probleem dient geformuleerd te kunnen worden in termen van concrete gedragingen, houdingen of affectieve reacties.

Buunk & Veen, H2.
Welke mogelijkheid dragen de auteurs aan om de feitelijke aard van een probleem en de gewenste interventies sneller inzichtelijk te maken? Ofwel: hoe maak je het jezelf als onderzoeker makkelijker om tot een probleemstelling te komen?

Door het probleem van een afstand te bekijken (objectiviteit).

Buunk & Veen, H2.
Waarom is een goede probleemstelling belangrijk?

- Maakt duidelijk wat er verklaard moet worden
- Biedt invalshoeken voor vinden van relevante literatuur
- Basis voor goed procesmodel
- (Vooral) uitwerken en vormgeven van interventies

Buunk & Veen, H2.
Een goede probleemstelling is..

Concreet.
+
Toegepast
+
Geeft antwoord ahv Wie / Wat / Waarom
+
Passend bij het onderzoeksveld
+
Beïnvloedbaar

Buunk & Veen, H2.
Welke vraag dien je sowieso te stellen als je een probleemstelling wilt formuleren die gericht is op het ontwikkelen van interventies?

De 'hoe'-vraag.

(Ofwel: hoe zorg je dat iets wordt opgelost/aangepakt?)

Buunk & Veen, H2.
Waarom is het doen van een verkennend onderzoek belangrijk bij het uitwerken van een probleemstelling?

Voorkomen dat men al te voor de hand liggende fouten maakt en langs de kern van het probleem heen schiet.

(Dit gebeurt vooral wanneer je te snel over wilt gaan tot interventies)

Buunk & Veen, H2.
Welke drie benaderingen worden door de auteurs aangereikt om goed verkennend onderzoek te doen?

- Achtergrondinformatie verzamelen
- Wetenschappelijke literatuur verkennen
- Verkennende interviews en observaties doen

Buunk & Veen, H3.
Wat wordt er bedoeld met een eindvariabele?
En: welke drie eindvariabelen worden er onderscheiden?

Eindvariabele: welk gedraging, welke attitude of welke affectieve reactie wil men uiteindelijk verklaren en beïnvloeden?

Drie typen:
- Gedragingen
- Attitudes
- Affectieve reacties
(Hoewel vaak alledrie worden opgenomen in het model, dient er één gekozen te worden als cruciale eindvariabele)

Buunk & Veen, H3.
Om welke twee redenen is het aan te raden om slechts één eindvariabele te verklaren en beïnvloeden?

1. Eén van de variabelen is vaak meer afhankelijk van de andere variabele, dan andersom.
2. Bij meerdere eindvariabelen dienen vaak twee of meer onafhankelijke procesmodellen opgesteld te worden.

Buunk & Veen, H3.
De uiteindelijk gekozen eindvariabele dient aan tenminste drie eisen te voldoen. Welke drie zijn dat?

1. Directe betrekking op het probleem.
2. Specifiek en concreet.
3. Continue variabele.

Buunk & Veen, H3.
Een eindvariabele dient onder andere, om een adequate eindvariabele te zijn, een 'continue variabele' te zijn. In één geval is dat niet mogelijk, maar is het toch adequaat. Wanneer?

Dit geldt vooral bij variabelen met een dichotoom karakter (ofwel: variabele bestaande uit twee categorieën).

Buunk & Veen, H3.
Wat houdt de 'divergente fase' in?

Hierbij gaat het om het genereren van zoveel mogelijk verklaringen en variabelen die bij het probleem een rol kunnen spelen.

(dit doe je na het specificeren van eindvariabelen).

Buunk & Veen, H3.
Het ontwikkelen van meerdere verklaringen voor een probleem of verschijnsel kan plaatsvinden met verschillende methoden. Welke?

- Verklaringen via associatie (directe begripsassociatie, perspectiefwisseling, directe verklaringen).
- Verklaringen via interviews en observaties (om achterliggende processen op te sporen).
- Verklaringen via theorieën (via de onderwerpgebonden, de begripsmatige of de deductieve benadering).

Buunk & Veen, H3.
Wat is een onderwerpgebonden benadering?

Het probleem is al eerder in theoretische termen vertaald, en er zijn al empirische gegevens over op een rijtje gezet.

Buunk & Veen, H3.
Wat is een deductieve benadering?

Het gebruik van algemene theorieën waarvan op het eerste gezicht niet evident is dat deze iets over het probleem kunnen zeggen.
(Aan te raden is dan met de meest algemene theorieën te beginnen).

Buunk & Veen, H3.
Wat is een begripsmatige benadering?

Bij deze benadering zoekt men via reeds gegenereerde begrippen theorieën die met het probleem te maken lijken te hebben. Men probeert het probleem onder meer via associaties onder te brengen bij algemenere verschijnselen en begrippen om het van daaruit te begrijpen.

Buunk & Veen, H3.
Wat gebeurt er in de 'convergente fase'?
En uit welke drie stappen bestaat deze fase?

Wanneer de divergente fase is afgesloten, is het noodzakelijk tot een reductie te komen van de vele mogelijke verklaringen en processen. Dit is de convergente fase.

Drie stappen:
1. Reductie door overlap en irrelevantie eruit te halen
2. Reductie door toetsing van geldigheid van theoretische verklaringen
3. Reductie door plausibiliteit vast te stellen

Buunk & Veen, H4.
Wat wordt er verstaan onder een 'procesmodel'?

Een procesmodel bestaat uit een schematisering van de verklaringen via een blokkendiagram met pijlen. Elk blok bevat een variabele en elke pijl geeft weer hoe deze een andere variabele beïnvloedt. Het model bevat derhalve diverse variabelen die het proces beschrijven waardoor uiteindelijk de eindvariabele wordt beïnvloed.

Waar staat PATH voor? noem de vier stappen.

  1. Probleemdefinitie: probleem zo helder definieren dat het geanalyseerd en aangepakt kan worden.
  2. Analyse:opstellen theoretische gefundeerde verklaringen voor het probleem
  3. Test: alles bij elkaar brengen in een procesmodel
  4. Help: variabele kiezen die je wilt beinvloeden.

Buunk & Veen, H4.
Wat is er in het model van bijgevoegde afbeelding NIET goed?

1. 'Aard van taak' is geen continue of dichotome variabele. Dit kan wél dichotoom worden gemaakt, bv: 'individuele versus groepstaak'.

2. 'Aard van taak' is een inhoudsloze omschrijving.

Wat is toegepaste wetenschap?

Theorie gebaseerd op oplossingen. Het toepassen van sociaal wetenschappelijke methoden, theorieën, principes en onderzoeksbevindingen om maatschappelijke problemen te begrijpen en helpen op te lossen.

Buunk & Veen, H4.
Vanaf welk moment is een model ook daadwerkelijk een procesmodel?

Dit gebeurt pas wanneer we ons gaan afvragen in hoeverre direct met elkaar verbonden variabelen misschien niet direct, maar via andere variabelen de eindvariabele beïnvloeden. Met andere woorden, een manier om processen op het spoor te komen is na te gaan of zich tussen twee variabelen wellicht een derde variabele bevindt die verantwoordelijk is voor het verband tussen beide. In zo’n geval spreken we van indirect verband tussen twee variabelen.

Buunk & Veen, H4.
Wat wordt er gezegd over het generaliseren van theorieën, zelfs als deze buiten het lab met veldonderzoek zijn getest?

Dat er uiterst terughoudend met generaliseerbaarheid moet worden omgegaan.

Buunk & Veen, H5.
Om van een procesmodel te komen tot interventies, dient men zich te richten op een aantal factoren in het model. Welke twee regels worden hiervoor gegeven?

1. Kies de meest beïnvloedbare factoren
2. Kies de meest belangrijke factoren (die met het grootste effect)

(Beide regels dienen in eerste instantie op alle factoren in het model te worden toegepast. Zo kun je nagaan of er interventies van af te leiden zijn).

Buunk & Veen, H5.
Net als bij het opstellen van modellen, wordt er bij het ontwikkelen van interventies twee fases gebruikt. Dit zijn voor beide dezelfde fases. Welke twee zijn dat?

1. De divergente fase
2. De convergente fase

Buunk & Veen, H5.
Er kan veel mis gaan bij het in praktijk brengen van ontwikkelde interventies. Om daarop in te spelen, kun je je richten op drie vragen die de implicaties van het door jou opgestelde programma nagaan. Welke drie vragen zijn dat?

1. Zal het programma werken?
2. Is het programma haalbaar?
3. Worden er nieuwe problemen opgeroepen door de interventies?

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo