Samenvatting: Cursus Dierkunde En Toegepaste Biologie

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Cursus Dierkunde en Toegepaste Biologie

  • 3 De dierlijke cel

    Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3
    Laat hier meer flashcards zien

  • 3.3 De bouw van de dierlijke cel

    Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3.3
    Laat hier meer flashcards zien

  • Duid alle cel onderdelen van de dierlijke cel aan 

    1. Plasmamembraan
    4. Ribosomen
    5. Nucleolus
    9. Nucleus
    10. Golgi-lichaam
    11. Mitochondriën
    13. Centriool
    16. Lysosomen
    18. Cytoskelet
    19. RER
    20. SER
  • Duid de onderdelen van de cel aan van een dierlijke cel

    1. Plasmamembraan
    2. fagocytoseblaasjes
    3. kernporie
    4. ribosomen
    5. nucleolus
    6. cytosol
    7. porie
    8. rer
    9. nucleus
    10. golgi-lichaam
    11. mitochondrien
    12. golgi-blaasje
    13. centriool
    14. RER
    15. chromatine
  • Duid de onderdelen aan bij het verschil van dierlijke en plantaardige cel

    Antw
  • 3.4.2 Transport doorheen het plasmamembraan

    Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3.4.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Actief transport via endo en exocytose

    Transport bij grote componenten zoals eiwitten (endo). Gebasseerd op fuserende eigenschappen fosfolipidendubbellaag en ATP.

    endocytose 
    1. plasmamembraan stulpt plaatselijk in 
    2. blaasje gevormd--> scheid extra-cellulair materiaal in 
    3. maakt zich los van opp en migreert naar het inwendige van de cel
    4. 2 soorten transport
      • fagocytose: transport van vaste deeltjes 
      • pinocytose: transport van vloeistofdruppeltjes 
    5. fagocytose versmelt gevormde blaasje met lysosoom (verteringsenzym bevat)
    6. ontstaat uit fagocytoseblaasje voedselvacuole (opgenomen voedseldeeltjes worden verteert 
    7. fagosytose blaasjes kunnen ook beperken tot vervoer 
    exocytose 
    • vergelijkbaar, maar in omgekeerde richting
    • vooral bij kliercellen bv hormonen
    • inhoud naar buiten afgegeven 
    • membraan blaasje word daarna opgenomen in plasmamembraan 
  • 3.7 Dierlijke cellen kunnen zich differentiëren

  • Dierlijke cellen kunnen zich differentieren leg uit

    • Tijdens embryogenese cel evolueren tot cel met specifieke functie en vorm
    • vb spiercel zal meer mitochondrein hebben 
  • 4 Voortplanting

  • 4.3.1 De gametogenese (= gametenvorming)

  • Gametogenese schematisch kunnen voorstellen

    • Proces van de vorming van haploïde gameten, uitgaande van diploïde oerkiemcellen
    • meercellige dieren 2 soorten geslachtscellen : zaadcellen/spermatozoa of eieren of ova 
     
  • 4.3.1.2 De bouw van de eicel

  • Ova kunnen schetsen en de functies benoemen

    Holoblastische deling: dooiermassa neemt deel aan klieving. Equale en inequale deling. Dit komt voor wanneer er weinig dooiermassa is.
    meroblastische deling: dooiermassa neemt niet deel aan klieving. Discoidale en superdiciele deling. Wanneer veel dooiermassa aanwezig is.
  • 4.3.2.1 De eigenlijke bevruchting

  • Verloop eigenlijke bevruchting

    1. Zaadcel dringt door glashuid (beschermend membraan)
      1. zaadcel kan binnen dringen voor het eerste poollichaampje tussen 1ste en 2de of na vorming 2de poolichaampje
    2. schorsreactie: ondoordringbaar bevruchtingsmembraan voor zaadcellen
    3. kern uit kop komt vrij, centriolen uit middenstuk komen in eiplasma terecht.
    4. spermakern beweegt zich naar de eikern toe (versmelten pas na versmelting 2de poollichaampje)
    5. eikern en spermakern worden 1 diploïde kern. (eigenlijke bevruchting)
    6. centriool vormt 2 dochtercentriolen en plaatsen zich aan weerskanten diploïde kern --> vorming spoelfiguur
    7. klieving --> mitotische delingen
  • 4.3.2.3 Uitwendige t.o.v. inwendige bevruchting

  • Verschil uitwendige en inwendige bevruchting

    Uitwendig
    • lagere dieren in water 
    • zaadcel en eicel komen uit het lichaam
    • zaadcel zoekt actief eicel op 
    inwendig
    • landdieren (geen water dus zaadcel kan niet zwemmen)
    • gebeurd in eileider, afvoergang eierstok
    vogels en reptielen
    • leggen ei 
    • eerste embryonale ontwikkeling gebeurd buiten lichaam
    • alle andere zoogdieren in moeder lichaam
  • 5 Embryogenesis

  • Wanneer vind embryogenese plaats

    Wanneer het embryo (bevruchte eicel) overgaat naar het foetaal stadium

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart