Correlatie - Type 1- en type 2-fouten (k4)
4 belangrijke vragen over Correlatie - Type 1- en type 2-fouten (k4)
Leg uit hoe de kans op een type 1-fout afhangt van alpha
Wat gebeurt er met de power van onze nulhypothesetoets als de werkelijke populatiecorrelatie groter is?
Bijna de hele ‘daadwerkelijke populatiecorrelatie-steekproevenverdeling’ is groen: de kans dat er in een steekproef een correlatie wordt gevonden die zo klein is dat de nulhypothese niet wordt verworpen, is heel klein. Zelfs met een uitermate kleine steekproef van slechts 50 deelnemers leidt een correlatie van .7 in 99.9962 procent van de gevallen tot verwerping van de nulhypothese.
Wat gebeurt er met de power van onze nulhypothesetoets als de werkelijke populatiecorrelatie kleiner is?
Een correlatie van .2 komt vaker voor, en toont een heel ander plaatje: zie afbeelding.
Nu wordt slechts in 28.8 procent van de steekproeven een correlatie gevonden die voldoende groot is om te leiden tot verwerping van de nulhypothese. De grijze rechter ’daadwerkelijke populatiecorrelatie steekproevenverdeling’ ligt zelfs zo dichtbij de ‘nulhypothese-populatiecorrelatie-steekproevenverdeling’ dat van de mogelijke negatieve correlaties, 0.04 procent in het onderste kritieke gebied ligt.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Hoe kan de power worden vergroot bij een kleinere populatiecorrelatie?
De kans op een type 2-fout zou nu nog maar 18.79 procent zijn, en onze power dus 81.21. Dat is al een stuk acceptabeler.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden