Samenvatting: Deel Ii: Algemene Psychologie: H5 Persoonlijkheid
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Deel II: Algemene psychologie: H5 Persoonlijkheid
-
1 Inleiding
-
- Welk verband heeft 'constantheid' met mensen hun persoonlijkheidseigenschappen? Ligt toe.- Waar wordt 'constantheid' van mensen bestudeerd? Ligt toe.
- We beschrijven kenmerken met een mate van constantheid --> We ervaren onszelf/andere als 'stabiele' personen
Wanneer we dit niet zijn maken we hiervan een constante eigenschap --> onstabiel, wispelturig
- In de persoonlijkheidspsychologie = de gehele mens (niet 1 aspect zoals waarneming/motivatie) -
2 Begripsomschrijving
-
2.1 Persoonlijkheid
Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.1
Laat hier meer flashcards zien -
- Wat is de definitie van persoonlijkheid? + voorbeeld.- Volgens wie is dit?- Verschilt deze definitie weleens?- Welke 4 belangrijke kenmerken heeft persoonlijkheid?- Welke 3 vragen horen bij de begripsomschrijving van persoonlijkheid?
Persoonlijkheid =Kenmerken van een persoon --> die zijnstabiele gedragspatronen veroorzaken (Rigter 1996 ) (bv patroon van waarnemen/motivatie/emotie ).
(definitie verschilt perpsychologische stroming )
-Stabiliteit
-Beheersbaarheid
-Evolueert doorheen de tijd
-Gelaagd
- Wat kan ik?
- Hoe doe ik dat?
- Hoe gaan we om met de invloed van andere op onszelf? -
Welke 4 belangrijke kenmerken heeft persoonlijkheid en wat houden ze in?
1. Stabiliteit = actief in alle (behalveslaap ) en in allerlei sociale en persoonlijke situaties (bvangstig aangelegd --> kat uit boom kijken/voorzichtig )
2.Beheersbaarheid :persoonlijkheid enigszinsbeheersbaar bijnormale/gezonde mensen:
Gepast en niet gepast is afhv situatie (soms onderdrukken in sociale omstandigheden)
--> wanneer dit niet kan -->starre persoonlijkheid / somspersoonlijkheidsstoorni s
3.Evolutie doorheen de tijd: verandert steeds --> sommige aspectenpersoonlijkheid zeer vroeg aanwezig (temperament ) --> sommige laterduidelijker )
4.Gelaagd : doorerfelijkheid enleerprocessen (nature vsnurture ) -
2.2 Identiteit
Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.2
Laat hier meer flashcards zien -
- Vanuit welke vraag is persoonlijke identiteit opgesteld? Geef een voorbeeld.- Hoe ontstaat het en wat voor weg is het?- Wie oefent hier veel invloed op uit en op welke manier gebeurd dat?- Welke fase is ook belangrijk bij de persoonlijke identiteit en wat houdt dit in?- Maak af: continuïteit en eenheid -->
Persoonlijkeidentiteit : ('wie ben ik?)' 'ben ik graag met andere mensen?') --> Ontstaat doorheen delevensloop =
- eigenzoektocht (individualiteit )-->groei en ontwikkeling (belang van gebeurtenissen met impact).
- Invloed vanopvoeders -->individualiteit /uniekheid van kindbenadrukken .
-Adeloscentiefase = kiezen eigen weg
-Continuiteit eneenheid -->identiteit = 1 geheel -
- Wat houdt sociale identiteit/groepidentiteit in?- Wat komt hierbij kijken?- Kunnen wij zelf bepalen hierover? Waarover wel en niet?
Je hebt een identiteit in je eentje (=persoonlijke identiteit) en eentje in een groep --> sociale component:
- Socialisatie: gezin/familie/cultuur/etniciteit
- Groepen: Waarmee we ons identificeren
Op latere leeftijd kunnen we zelf de groepen kiezen waartoe we behoren --> (je kan je nooit helemaal losmaken van afkomst)
(er is ook identiteitsverwarring: geloof/opleiding) -
2.3 Zelf
Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.3
Laat hier meer flashcards zien -
- Wat is de definitie van ZELF bij een persoonlijkheid? Ligt je antwoord toe.- Welke 3 vragen horen hierbij en waar lijdt dat toe?- Maak de kenmerken van het zelf af: 'Het zelf.. --> (6)
Zelf = Soortcommandocentrum ofregisseur --> 'ego '
-->zelfbewustzijn : we weten dat we bestaan en over onszelf kunnenreflecteren .
- Wie of wat bepaalt wat ik kan/hoe ik iets doe, en wie ik ben? -->Overtuiging van controle en vrije wil --> 'ik kan dat zelf en kies dat zelf'
Heeft een lichaam engeheugen -emoties -voert /stuurt /bepaaltgedrag - is eeneenheid -waakzaam - sociaal -
3 Verschillende lagen van persoonlijkheid
Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3
Laat hier meer flashcards zien -
Wat wordt er bedoelt met dat er verschillende lagen van persoonlijkheden zijn mbt psychologische stromingen?Geef per stroming aan wat het belangrijkste aspect is waar naar gekeken wordt.
Elkepsychologische stroming heeft een andere kijk oppersoonlijkheid :Behaviorisme :gedrag = belangrijkste aspect vanpersoonlijkheid Cognitieve leerpsychologie : cognitieve stijlen van denken enredeneren = belangrijkste aspect vanpersoonlijkheid Psychoanalyse : diepeinnerlijke mechanismen / Hetonbewuste metgeheime wensen en herinneringen = belangrijkste aspect persoonlijkheid
--> al deze elementen spelen een rol
-->biopsychosociaal model -
Wat bedacht Loeber et Al bij het biopsychosociaal model?
Conglomeraat van 3 domeinen:Biologische -->erfelijkheid ,neurologie , hormonale enfysiologische aspectenPsychische --> life events,overtuigingen , gedachten
Sociale --> cultuur, gezin, relaties,interacties -
5 De big five
Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 5
Laat hier meer flashcards zien -
5.2 Temperament
-
- Hoe wordt een temperament ook wel genoemd en waarom?- Door wie wordt het vastgesteld?- Geef de 3 dimensies van een temperament en wat zij inhouden.- Geef 3 namen van mensen met historische interesse in temperamenten
=Voorloper van depersoonlijkheid (zichtbaar baby's) (Biologische kenmerken )--> wordt vastgesteld door andere (opvoeder )
-Emotionaliteit =intensiteit reacties, snel van slag raken
- Activiteit = energie,motorische handelingen
-Sociabiliteit = de wens om bij andere te zijn
-Darwin ,Jung enGalenus -
Hoe zitten de 4 types van Hippocrates volgens Galenus in elkaar?Waar wordt dit tegenwoordig gebruikt?
1. Sanguinicus = bloed/lucht: opgewekt/vorlijk/oppervlakkig
2. Flegmaticus = slijm/water: rustig/dromerig/alleen zijn
3. Chloricus = gele gal/vuur: druk/actief/leiding/gefocust
4. Melancholicus = zwart gal/aarde: zwaarmoedig/onthouden en nadenken/overzicht
--> antroposofie
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden