Plaats en functie gesprek, observatie en vragenlijsten als diagnostische methoden - Observatie

12 belangrijke vragen over Plaats en functie gesprek, observatie en vragenlijsten als diagnostische methoden - Observatie

Wat houdt observatie in en over welke drie dingen krijg je informatie?

Observatie = waarneming met de bedoeling conclusies te trekken. In de klinische psychologie betreft dit meestal observatie van het gedrag van cliënten, dat wil zeggen: gedragsobservatie.

Observeren heeft als algemeen doel dat men informatie krijgt over:
- Anderen, met wie men al dan niet direct communiceert;
- Relaties en situaties, waarbij men al dan niet betrokken is;
- Zichzelf (zelfobservatie).

We maken onderscheid tussen alledaags observeren en professioneel observeren. Wat zijn de drie verschillen met betrekking tot het doel, de methode en het resultaat?

Alledaags observeren
- Doel = waarneming stuurt ongemerkt, continu, iemands denken, voelen en handelen
- Methode = automatische selectie/registratie/interpretatie van prikkels. Fouten waarneming spelen rol.
- Resultaat = continue handelen vanuit onbewuste interpretatie

Professioneel observeren
- Doel = doelgerichte waarneming vanuit een observatievraag, die leidt tot een geinformeerd handelingsbesluit
- Methode = eerst waarnemen, dan interpreteren. Waarnemingsfouten kennen en wegwerken.
- Resultaat = interpretatie verantwoorden

In de documentatie van de Commissie Testaangelegenheden (COTAN) wordt onderscheid gemaakt tussen beoordeling en observatieschalen. Wat is het verschil?

- Beoordelingsschalen = een schriftelijke gedragsbeoordeling met behulp van psychologische kennis (taxatie). Amnesie, intakegesprek en klinisch interview vormen somselementen van de beoordelingsschaal.
- Observatieschalen = een schriftelijke gedragsbeoordeling met behulp van observatie (constatering). Onderdelen heten subschalen.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

De observatie zelf is gewoonlijk noch bij het interview noch bij het testen gestandaardiseerd en kan daardoor makkelijk worden beïnvloed door allerlei processen (onbewust). Bekende bronnen van fouten zijn het leniency-effect, halo-effect en de logicafout. Wat houdt dit in?

- Het leniency-effect = de neiging om vrienden en bekenden hoger in te schatten op bepaalde eigenschappen.
- Het halo-effect = de neiging om alle eigenschappen te beoordelen in de richting van een algemene indruk, in plaats van op zichzelf staand.
- De logicafout = de neiging om gelijksoortige oordelen te geven op eigenschappen die logisch met elkaar verbonden lijken te zijn, hoewel die eigenschappen in werkelijkheid
geheel los van elkaar kunnen staan.

De observatie zelf is gewoonlijk noch bij het interview noch bij het testen gestandaardiseerd en kan daardoor makkelijk worden beïnvloed door allerlei processen (onbewust). Bekende bronnen van fouten zijn de contrastfout, primacy en recency effecten en nog een ander kenmerk. benoem/beschrijf ze allemaal

- De contrastfout = de neiging om anderen tegengesteld aan zichzelf op een bepaalde eigenschap te beoordelen.
- Primacy- en recency-effecten = de neiging om de eerste of juist de laatste observatie veel gewicht te geven.
- De neiging om vooral gemiddelde scores te geven en extreme oordelen te vermijden.

Wat de psycholoog ziet, wordt dus niet alleen bepaald door het feitelijke gedrag van de cliënt, maar ook door dergelijke processen, door zijn eigen theoretische achtergrond, verwachtingen en eerdere ervaringen met andere cliënten (samengevat als de klinische intuïtie of klinische blik).
De theoretische achtergrond van de psycholoog is ook van invloed op het actor- observatorfenomeen. Wat houdt dit in?

Actor- observatorfenomeen = dit verwijst naar het verschijnsel dat personen geneigd zijn de oorzaak van hun eigen gedrag bij externe, situationele factoren te leggen, maar het gedrag van anderen toe te schrijven aan hun (stabiele) eigenschappen, of persoonlijkheids- kenmerken.

Bij de inhoud van observaties is selectiviteit van belang. Als eenmaal vastligt wat de inhoud van de observatie is, moet onderscheid worden gemaakt tussen het niveau waarop het gedrag wordt geobserveerd (molair niveau en moleculair niveau). Licht de verschillen toe en beschrijf hoe de validiteit/betrouwbaarheid is per niveau

- Molair niveau = globaal, waarbij grotere, betekenisvolle eenheden worden beoordeeld (e.g, sociaal vaardig gedrag).
* Validiteit hoog, betrouwbaarheid tussen observatoren laag (doordat veel geinterpreteerd moet worden)

- Moleculair niveau = hierbij gaat het om kleinere gedragseenheden (bijvoorbeeld de mate waarin een hand trilt, de duur van oogcontact of aantal keer glimlachen).
* Betrouwbaarheid hoog, validiteit laag (omdat vele gedragingen alleen op hun betekenis kunnen worden beoordeeld als de hele context in aanmerking wordt genomen en in het oordeel worden opgenomen)

De tijdschaal waarop geobserveerd kan a.d.h.v event of time sampling. Licht het verschil toe

- Event sampling = dit type observatie wordt gekozen als men geïnteresseerd is in de inhoud of kwaliteit van specifiek gedrag, en eventueel in de frequentie waarmee dit gedrag voorkomt.

- Time sampling = bij dit type observatie wordt op vaste tijdstippen het gedrag geobserveerd, ongeacht wat dat gedrag op dat moment is. Dit type wordt gekozen als men een indruk wil krijgen in de variatie van bepaald gedrag.

Betrouwbaarheid is een basisvoorwaarde voor een goede meetmethode. Welke vorm van betrouwbaarheid wordt vaak en het meest graag gebruikt bij observatie?

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid heeft de voorkeur boven intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid (eenzelfde observator die herhaaldelijk hetzelfde gedrag meet)
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = de overeenstemming tussen verschillende beoordelaars.

Observatie kan zowel gebruikt worden bij angst als psychische functiestoornissen. Van welk model wordt uitgegaan bij angst? En op welke drie manieren kan angst hierbij tot uiting komen?

Angst = hierbij wordt uitgegaan van het driefactorenmodel.

Volgens dit model kunnen angstreacties op drie verschillende manieren tot uiting komen:
- Subjectief) ervaren angst (zoals gerapporteerd door de cliënt zelf) = beleving van angst en lichamelijke symptomen, cognitieve aspecten en negatieve verwachtingen over het eigen vermogen om adequaat op een situatie te reageren;
- Uiterlijk waarneembaar gedrag = vermijding van bepaalde situaties;
- Fysiologische reacties = reacties op beangstigende situatie, zoals een verhoogde hartslag, bloeddruk en spierspanning..

Hoe wordt sociale angst beoordeeld? Licht toe aan de hand van twee punten en beschrijf een nadeel

Beoordeling van sociale angst:
- Mate waarin sociale situaties door de cliënten worden vermeden;
- Kwaliteit van de sociale vaardigheden;
- Nadeel = het is lastig te meten omdat er ook mensen zijn die niet sociaal angstig zijn maar wel slechte sociale vaardigheden hebben. Daarnaast is laboratorium gedrag anders dan sociaal gedrag in het dagelijks leven.

Observatie kan zowel gebruikt worden bij angst als psychische functiestoornissen. Hoe is de beoordeling van psychische functiestoornissen? Licht de vier categorieën toe van deze stoornissen

Psychische functiestoornissen = hierbij observeer je in ieder geval intelligentie en alertheid, uiterlijke verschijning, instelling van de cliënt in relatie tot de situatie en wijze van werken.

We maken onderscheidt tussen vier categorieën van stoornissen:

- Cognitieve stoornissen = aandacht, geheugen, taal;
- Emotionele problemen en persoonlijkheidsveranderingen = apathie, impulsiviteit;
- (Senso)motorische stoornissen = verlammingsverschijnselen;
- Psychosociale problemen = eenzaamheid, relatieproblemen.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo