Psychometrie, meetpretentie en eigenschappen instrumenten - Kennis psychometrische eigenschappen en diagnostische instrumenten - Normen

11 belangrijke vragen over Psychometrie, meetpretentie en eigenschappen instrumenten - Kennis psychometrische eigenschappen en diagnostische instrumenten - Normen

We onderscheiden twee typen normeringen: relatief en absoluut. Licht het verschil toe met betrekking tot het doel, interpretatie, een kenmerk bij de items en waar het voor wordt gebruikt.

Relatieve normen:
- Doel = classificeren op continuum
- Interpretatie = normgroep (representatief)
- Items dienen maximaal te discrimineren
- Meest gebruikte vorm

Absolute vormen:
- Doel = bepalen of wordt voldaan aan criterium
-  Interpretatie = vooraf gesteld criterium
- Items dienen relevant te zijn voor het criterium
- Vooral binnen onderwijs of je rij-examen

Beschrijf de 5 bekende percentielen en welke SD daarbij hoort.

- P2 = % personen met score <-2SD;
- P16 = % personen met score <-1SD;
- P50 = mediaan, % personen met score < gemiddelde score;
- P84 = % personen met score <+1SD;
- P98 = % personen met scores <+2SD.

Wat zijn standaardscores? Wat is een aanname en wat zijn veel gebruikte standaardscores?

Standaardscores = zijn gebaseerd op het gemiddelde (M) en de spreiding (SD) van scores binnen de normgroep. We hebben het over genormaliseerde standaardscores indien de verdeling eerst werd genormaliseerd.
- Een aanname hierbij is dat de scores normaal verdeeld zijn: de verdeling is klokvormig en symmetrisch.
- Veelgebruikte standaardscores zijn: de z-score (M = 0 en SD = 1) en t-scores (M = 50 en SD = 10).
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat is het verschil tussen een z-score versus een percentiel?

Z-score vs. Percentiel = z-score —> verschillen in SD ten opzichte van gemiddelde ruwe score (M). Percentiel —> rangorde.
- Percentielen en standaardscores faciliteren vergelijking tussen maten.

De kwaliteit van de normscores hangt af van... (x3)

- Distributie = normaalverdeling is het uitgangspunt voor standaardnormen (M, SD, kurtosis, scheefheid, bimodaliteit, bodem- en plafondeffecten). Onthoud dat heel veel verzamelde data scheef verdeeld is.
- Aparte normen voor subgroepen = van belang wanneer er verschillend gescoord wordt.
- Jaar van verzamelen normen = denk hierbij aan het Flynn-effect (het gemiddelde van IQ verschuift door de jaren heen, het is gemiddeld .3 punt per jaar)

Bij normscores ga je uit van de klassieke manier van normeren = je bekijkt hierbij de scores die je hebt verkregen aan de hand van normen verkregen voor jongens en voor meisjes en voor verschillende leeftijden. Wat houdt continue normering in?

Continue normering = hierbij bekijk je niet of een kind 15 of 16 jaar is, maar e.g. per drie dagen of per aantal maanden. Dit omdat het uitmaakt of je 15.1 of 15.7 jaar bent. Je doet dit niet door het kind iedere drie dagen of maanden met 300 mensen te vergelijken, maar met behulp van een regressie-analyse. De regressie-analyse is gebaseerd op mensen van dezelfde leeftijd die dezelfde test hebben gemaakt. Hierbij geldt de COTAN criteria niet! We zitten in een overgangsfase, daarom wordt er nog onderzocht wat precies de criteria zijn die hierbij gelden.

Wat is een standaard normaalverdeling? Wat zijn drie kenmerken?

Standaard normaalverdeling = dit komt voor wanneer de meeste mensen een score hebben die rond het gemiddelde ligt. Het is: klokvormig en symmetrisch.
- De modus, mediaan en het gemiddelde zijn hetzelfde.
- Gemiddelde = 0 en SD = 1.
- Perfect symmetrisch = 50% van de scores links van het gemiddelde en 50% rechts.

Wat houdt de empirische regel in? Licht de 3 punten toe

Empirische regel = als iets normaal verdeeld is:
- Tussen -1 en +1 SD zit 68% van de data.
- Tussen -2 en +2 SD zit 95% van de data.
- Tussen -3 en +3 SD zit 99,7% van de data.

Als de scheefheid een waarde van 0 heeft, dan is de verdeling normaal verdeeld. Wat is positieve en negatieve scheefheid? Licht de verhouding van mediaan/modus/gemiddelde toe.

Positieve scheefheid = een positieve waarde betekent dat de verdeling een lange rechter staart heeft. Het wordt ook wel vloereffect genoemd: het betekend dat er veel moeilijke items / lage scores te zien zijn.
- Modus < mediaan < gemiddelde.

Negatieve scheefheid = een negatieve waarde betekent dat de verdeling een lange linker staart heeft. Het wordt ook wel plafondeffect genoemd: het betekend dat er veel makkelijke items / hoge scores te zien zijn.
- Gemiddelde < mediaan < modus.

--> Hoe schever de verdeling van ruwe scores, hoe sterker de discrepantie tussen percentiel- scores en standaardscores.

Wat houdt gepiektheid in? Wat is positieve en negatieve kurtosis?

Gepiektheid (kurtosis) = geeft aan in welke mate de verdeling meer of minder gepiekt is dan een normaalverdeling.
- Positieve kurtosis = de mate waarin de verdeling meer gepiekt is dan een normaal verdeling. (Middelste plaatje)
- Negatieve kurtosis = de mate waarin de verdeling minder gepiekt is dan een normaal verdeling. (Rechter plaatje)

Er zijn drie belangrijke psychometrische eigenschappen voor testen: normen, betrouwbaarheid en validiteit. Wat houden normen in? Waar zijn ze op gebaseerd en wat kan je daarmee?

Normen = samenvatting van verdelingskenmerken van de representatieve steekproef.
- Normen zijn gebaseerd op de verdeling van scores binnen een normgroep en maken het mogelijk de score van een individu te vergelijken met de scores van personen uit de normgroep.
- Op deze manier kan beoordeeld worden of, en zo ja, in welke mate het gedrag van het individu afwijkt van dat van de leden uit de normgroep.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo