Derde stap: probleemonderkenning tijdens de onderzoeksfase - Een biopsychosociaal model voor gedrag

27 belangrijke vragen over Derde stap: probleemonderkenning tijdens de onderzoeksfase - Een biopsychosociaal model voor gedrag

Om klachten van een client te kunnen analyseren heb je inzicht nodig in gedrag. Noem 3 dingen die over het individu zelf gaan

Inzicht in:
  1. de gedachte,
  2. gedrag en gevoel
  3. hoe die onderling met elkaar in verbinding staan. 

Om goed klachten te kunnen analyseren tijdens de probleemonderkenning, heb je één uitgangspunt nodig. Welke

Het biopsychosociaal uitganspunt.
Dat betekent iedereen uniek is en gedrag, emotie, en gedachten voortkomen vanuit een biopsychosociaal uitganspunt en er een wisselwerking is tussen biologische, psychische en sociale aspecten van de mens.

Cliënten kunnen komen met allerlei klachtenervaringen waar hij/zij last van heeft. Welke drie verschillende gebieden van soorten klachten kun je onderscheiden?

Dilemma
Probleem
Stoornis
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

De discussie of stoornissen bestaan is een verkeerde manier van stoornissen benaderen. Hoe moet dat wel?

Tot 1973 stond homoseksualiteit nog in de DSM als stoornis te boek. Het gaat meer over waar de grens ligt tussen normaal en en wat als abnormaal gedrag wordt gezien.

Walker en Rosenhan (2001) noemen de volgende 7 factoren om normaal van abnormaal gedrag te onderscheiden...

  1. Persoonlijk leiden
  2. Disfunctionaliteit van gedrag
  3. Irrationaliteit en onbegrijpelijk gedrag
  4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
  5. Opvallen en confessioneel gedrag
  6. Gedrag dat bij een ander ongemakkelijk overkomt
  7. Overtreden van morele normen    

Wat is een verschil tussen wat een client ervaart bij een stoornis en datgene bij een probleem?

Een client met een stoornis hoeft niet per definitie last te hebben of te leiden bijvoorbeeld iemand die een psychose heeft zal niet in de gaten hebben wat het met de buitenwereld doet of iemand met een bipolaire stoornis die manisch is voelt zich super.

Wat is de eerste stap van probleemonderkenning?
En welke vier stappen is dit onderverdeeld?

Het genereren van je vermoedens, een lijst maken van vermoedens


  1. iedere klacht bekijkt naar welk klachtenbeeld (probleem of stoornis) deze klacht een symptoom kan zijn. (niets uitsluiten)
  2. Je kijkt of de klachten persoonlijk of situationeel zijn.
  3. Zo krijg je een lijst van vermoedens.
  4. Deze vermoedens vertaal je in onderkennende hypothesen.   

De probleemonderkenning, doe je dat met of zonder de client erbij? En waarom?

Altijd met de client erbij in het eerste of tweede gesprek, met als voordeel dat je direct ontbrekende informatie kunt uitvragen.

Wat zijn symptomen bij depressie (9st)

Klachten die bij depressie horen zijn;
  1. somberheid
  2. Gevoel van waardeloosheid, schuldgevoelens
  3. vermindering in plezier/ interesse
  4. Gewichtsvermindering
  5. Slapeloosheid s nachts, veel slapen overdag
  6. lichamelijke rusteloosheid; iemand beweegt meer en onrustiger
  7. Verlies van energie
  8. Niet geconcentreedr kunnen zijn
  9. gedachten aan de dood

Slapeloosheid en veel uren slapen overdag noemen we in vaktermen...

Insomnia en hypersomnia

Een symptoom waarbij een client lichamelijke rusteloze, betekenisloze bewegingen maakt, terwijl hij angstig is.

Psychomotorische agitatie

Wat houdt het ordenen van klachten in bij de probleemonderkenning?

Je gebruikt je kennis en kunde om na te gaan welke klachten en gedragingen (symptomen) bij elkaar kunnen horen en lijden tot een klachtenbeeld (syndroom, stoornis)
Je vermoedens zet je om in toetsbare, onderkennende hypothesen, die je in deze fase nog niet toetst.

Hoe ga je in de probleemonderkenning met vermoedens om?

Je houdt een slag om de arm, het zou wel/ of niet kunnen.
Je kan beter te veel vermoedens hebben dan te weinig.
Onjuiste vermoedens komen vanzelf te vervallen.
Bedenk in de eerste instantie bij elke klacht welk klachtenbeeld het zou kunnen zijn.
Soms lijdt een klacht tot 1 vermoeden, das een valkuil want er kunnen vaak meerdere vermoedens zijn.

Soms lijdt een klacht (bij de probleemonderkenning) tot 1 vermoeden, das een valkuil want er kunnen vaak meerdere vermoedens zijn. Licht toe aan de hand van een voorbeeld.

De klacht "geen energie, geen zin in de dag".
Je eerste vermoeden is waarschijnlijk somberheid is het symptoom en depressie is het syndroom.
Er zullen nog meer vermoedens zijn bij somberheid zoals rouw, echtscheiding, verlies, burn-out, trauma, borderline, bipolariteit, je kunt ze allemaal opnoemen, Niet te snel vermoedens verwerpen. Ze vervallen vanzelf door meer informatie door te vragen

Wat is het belangrijkste van ordenen van vermoedens? (tijdens de probleemonderkenning)

Al je vermoedens (klachtenbeelden, syndromen, stoornissen) noteren die uit klachten kunnen lijden. Echt allemaal.
Het zou zo maar zo kunnen dat het klopt en anders vervallen ze vanzelf als je doorvraagt. Dus nooit van 1 vermoeden uitgaan.

Hoe kom je erachter dat er informatie ontbreekt (tijdens de probleemonderkenning)

Door het je zoektocht om te draaien:
Nadat je je vermoedens achter de klachten hebt genoteerd doe je nu het omgekeerde:
Je zet nu je vermoedens op een rij en zet daar alle klachten achter die daarbij kunnen horen
Je merkt misschien dat je niet alle criteria bij een bepaald klachtenbeeld/ vermoeden hebt uitgevraagd.

De verminderde eigenwaarde bij Anja (voorbeeld uit het boek, tijdens probleemonderkenning) lijkt geen gevolg te zijn van een relatiebreuk met partner. Die bestaat al veel langer. De manier waarop haar moeder met Anja omging zou best een verklaring kunnen zijn, voor de vermindering van eigenwaarde. Bij dit voorbeeld kijk je al naar een verklaring, mag dat tijdens de probleemonderkenning? Licht toe.

Je bent in dit stadium nog aan het kijken naar wat er aan de hand is, nog niet waarom. Maar soms zou die verklaring een aanwijzing kunnen geven voor wat er aan de hand is.
Je toetst de verklaring nog niet. Mogelijke verklaringen leveren nieuwe vermoedens op en die vertaal je in onderkennende hypothesen.

In je overwegingen (bij mogelijke verklaringen) die vermoedens opleveren (tijdens de probleemonderkenning) neem je bewust drie zaken mee. Welke?

  1. Situatie of persoonlijkheid
  2. Relevantie (klopt de hypothese)
  3. Ontwikkelingsdimensie (overgangsfases in je leven)

Relevantie is 1 van de drie zaken die je meeneemt in je overwegingen bij het genereren van vermoedens (tijdens de probleemonderkenning). Licht toe aan de hand van de situatie bij Anja en haar relatieproblemen.

Relevantie gaat over hoe "waar" de hypothese is en het herformuleren van hypothesen. 

Bijv. bij Anja. De hypothese "client heeft relatieproblemen" is niet relevant want Anja heeft geen relatie.

Deze zou je kunnen herformuleren in: "Client heeft geen eigenwaarde omdat het haar niet lukt om een relatie aan te gaan of te behouden". (verklarend, mag dus wel, om erachter te komen wat er aan de hand is)

Ontwikkelingsdimensie is 1 van de drie zaken die je meeneemt in je overwegingen bij het genereren van vermoedens (tijdens de probleemonderkenning). Licht toe aan de hand van twee voorbeelden.

Het gaat over alle vormen van overgang in de ene levensfase naar de andere.
Voorbeelden
  • Bedplassen bijv. hoort bij 4-jarigen maar als dat een 12-jarige betreft, is dat net meer leeftijdsgebonden en moet je nagaan of het gedrag afwijkend is.
  • Of mensen die met pensioen gaan kunnen last ervaren omdat ze geen dag invulling meer hebben, maar dat past dus ook bij de leeftijd.  

Het stellen van onderkennende hypothesen m.b.t. vermoedens, een te veel hypothesen en onderkennende hulpvragen, doe je als volgt:

  1. Uit je vermoedens rollen onderkennende hypothesen
  2. Als twee hypothesen overlappen, voeg je die samen
  3. Je controleert of alle onderkennende hulpvragen van de client gedekt worden door deze hypothesen

Walker en Rosenhan (2001) noemen 7 factoren die te maken hebben met abnormaal gedrag. Disfunctionaliteit is daar 1 van. Wat houdt dat in?

Dat het gedrag problemen veroorzaakt in het dagelijks leven, belemmering.

Walker en Rosenhal (2001) noemen 7 factoren die te maken hebben met abnormaal gedrag. Irrationaliteit is daar 1 van. Wat houdt dat in? Geef een voorbeeld

Irrationaliteit betekent gedrag dat niet logisch of redelijk is. Bijv. angst hebben voor ongevaarlijke situatie. Achtervolgingswaanzin.

Walker en Rosenhan (2001) noemen 7 factoren die te maken hebben met abnormaal gedrag. Onvoorspelbaarheid is daar 1 van. Wat houdt dat in?
Geef een voorbeeld

Wanneer iemand onvoorspelbaar gedrag vertoont, zoals plotselinge stemmingswisselingen zonder duidelijke reden.

Walker en Rosenhan (2001) noemen 7 factoren die te maken hebben met abnormaal gedrag. Onconventioneel gedrag is daar 1 van. Wat houdt dat in?
Geef een voorbeeld

Onconventioneel gedrag is gedrag dat afwijkt van sociale normen, bv extreme tatoeages of kledingstijl.

Walker en Rosenhan (2001) noemen 7 factoren die te maken hebben met abnormaal gedrag. Ongemakkelijk gedrag is daar 1 van. Wat houdt dat in? Geef een voorbeeld

Als ander mensen zich ongemakkelijk voelen bij het abnormale gedrag dat client vertoont bijv. sociale isolatie

Walker en Rosenhan (2001) noemen 7 factoren die te maken hebben met abnormaal gedrag. Overtreden van morele normen is daar 1 van. Wat houdt dat in? Geef een voorbeeld

Dat gedrag in strijd is met algemeen gedragsregels, zoals stelen, pedofilie, necrofilie, sensatiezoekers.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo