Samenvatting: Dilemma

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Dilemma

• 1 Parlementaire Demoncratie

• 1.2 Wat moet de overheid wel en niet doen?

  Dit is een preview. Er zijn 7 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.2
  Laat hier meer flashcards zien

• Welke onderscheid kan je maken binnen het liberalisme?

  • Klassiek liberalisme
  • Sociaalliberalisme 
    

• Wat zijn de standpunten van het sociaalliberalisme?

  Je bent vrij als je mogelijkheid hebt tot zelfontplooiing.

• Wat is het standpunt van het communisme?

  Een klasseloze samenleving. Iedereen gelijk. Geen verschil tussen arm en rijk.

• Wat is het standpunt van de sociaaldemocraten?

  Geen ingrijpende veranderingen van het politieke of economische systeem.

• Wat is het standpunt van het confessionalisme?

  Het geloof voorop in het persoonlijke en maatschappelijke leven.

• Wat is het verschil tussen christendemocratische en christelijke partijen?

  Christendemocratisch - bijbel is een inspiratie
  Christelijk - bijbel is het uitgangspunt

• Wie is links en wie rechts in sociaaleconomische dimensie?

  Links -> sociaal democraten -> voor gelijkmatige inkomensverdeling (vb. SP)
  Rechts -> liberalen -> accepteert inkomensverschillen en je hebt je centen verdiend. (vb. VVD)

• Wie is links en wie recht in de dimensie progressief-conservatief?

  Links -> progressieve partijen -> recht om je eigen leven te leiden (vb. D66)
  Rechts -> conservatieve partijen -> tradities, stabiliteit en zekerheid (vb. SGP)

• Wie is links en wie recht in de dimensie kosmopolitisch-nationalistisch

  Links -> kosmopolieten -> voor EU, verbonden met de wereld (vb. Volt, D66)
  Rechts -> Nationalisten -> Nederland is beter af zonder invloeden van buitenaf (vb. PVV, Forum)

• 1.3 Beslissen we met z'n allen of namens ons allen?

  Dit is een preview. Er zijn 11 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.3
  Laat hier meer flashcards zien

• Wat zijn kenmerken van een democratie?

  1. Er zijn vrije en geheime verkiezing (keuze om te stemmen en niemand kan erachter komen wat je stemt.)
     
  2. De overheid heeft zich te houden aan de wetten en burgers kunnen zich beroepen op grondrechten.
     
  3. Er is vrije media.