Grammatica 2 - Zinsdelen en zinnen - Persoonsvorm, gezegde en onderwerp - Persoonsvorm

7 belangrijke vragen over Grammatica 2 - Zinsdelen en zinnen - Persoonsvorm, gezegde en onderwerp - Persoonsvorm

Onderstreep de persoonsvorm in deze 2 voorbeelden

Voorbeeld 1:
Dylan overlegt met de docent.
Dylan overlegde met de docent.

Voorbeeld 2:
Sanne is naar Amsterdam geweest.
Sanne en Roxy zijn naar Amsterdam geweest.

Voorbeeld 1:
Dylan overlegt met de docent.
Dylan overlegde met de docent.

Voorbeeld 2:
Sanne is naar Amsterdam geweest.
Sanne en Roxy zijn naar Amsterdam geweest.

Welk woordsoort heb je nodig om andere zinsdelen te kunnen vinden in een zin?

De persoonsvorm

Wat is de 'persoonsvorm' in een zin?

De persoonsvorm is een vorm van het werkwoord die zich aanpast aan het onderwerp van de zin.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Enkelvoud of meervoud
De persoonsvorm is nauw verbonden aan het onderwerp van de zin. Als het onderwerp een enkelvoud is, moet de persoonsvorm dat ook zijn. Is het onderwerp een meervoud, dan is de persoonsvorm dat ook.

Hieronder staan 4 korte zinnen. Geef bij elke zin het onderwerp en persoonsvorm aan!

  1. De jongen fietst naar school.
  2. De jongens fietsen naar school.
  3. De huidige generatie jongeren is opgegroeid met de mobiele telefoon.
  4. De meeste jongeren zijn verknocht aan hun mobiele telefoon.

  1. De jongen fietst naar school. (onderwerp (de jongen) en persoonsvorm (fietst) zijn beide enkelvoud)
  2. De jongens fietsen naar school. (onderwerp (de jongens) en persoonsvorm (fietsen) zijn beide meervoud)
  3. De huidige generatie jongeren is opgegroeid met de mobiele telefoon. (binnen het onderwerp (de huidige generatie jongeren) is generatie de kern; dat is een enkelvoud, dus ook de persoonsvorm (is) is een enkelvoud)
  4. De meeste jongeren zijn verknocht aan hun mobiele telefoon. (onderwerp (de meeste jongeren) en persoonsvorm (zijn) zijn beide meervoud)

Eerste, tweede of derde persoon (Persoonlijk voornaamwoorden)
Het onderwerp en de persoonsvorm moeten in dezelfde persoon staan. Dat wil zeggen dat ze beide eerste, tweede of derde persoon moeten zijn.

Geef naast het onderwerp en de persoonsvorm ook aan of het enkelvoud/meervoud is en of het 1e, 2e, 3e persoon betreft.

  • Ik ben in de zomer jarig.
  • Jij bent in de zomer jarig.
  • Hij is in de zomer jarig.
  • Wij zijn in de zomer jarig.
 

  • Ik ben in de zomer jarig. (onderwerp (ik) en persoonsvorm (ben) zijn beide eerste persoon enkelvoud)

  • Jij bent in de zomer jarig. Onderwerp, (jij) en persoonsvorm (bent) (tweede persoon enkelvoud)

  • Hij is in de zomer jarig. Onderwerp (Hij), Persoonsvorm (is). (derde persoon enkelvoud)

  • Wij zijn in de zomer jarig. Onderwerp (Wij), persoonsvorm (zijn). (eerste persoon meervoud)

Ontdek de persoonsvorm: Tegenwoordige, toekomende of verleden tijd
Aan de persoonsvorm is ook te zien in welke tijd de zin staat: tegenwoordige, toekomende of verleden tijd.

Geef hierbij het onderwerp, persoonsvorm aan en in welke tijd de n staat.

  1. Hij gaat elke dag met de trein naar zijn werk.
  2. Mijn oma hield erg van puzzelen.
  3. De Olympische Spelen van 2024 zullen in Parijs worden gehouden.

Onderwerp (groen), persoonsvorm (rood).

  • Hij gaat elke dag met de trein naar zijn werk. (tegenwoordige tijd)
  • Mijn oma hield erg van puzzelen. (verleden tijd)
  • De Olympische Spelen van 2024 zullen in Parijs worden gehouden. (toekomende tijd)

Je kunt de persoonsvorm ook vinden door de zin vragend te maken (een ja/nee-vraag).  de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan. De persoonsvorm is ook het enige werkwoord dat verschijnt in een bevestigend antwoord op die vraag, beginnend met dat of die.

Geef de persoonsvorm aan in de onderstaande 3 zinnen.

  1. Heeft de PvdD de verkiezingen gewonnen? (Ja, dat heeft ze.)
  2. Had hij dat drie weken geleden al gezegd? (Ja, dat had hij.)
  3. Zullen wij volgend jaar naar Frankrijk gaan? (Ja, dat zullen we.)


  1. Heeft de PvdD de verkiezingen gewonnen? (Ja, dat heeft ze.)
  2. Had hij dat drie weken geleden al gezegd? (Ja, dat had hij.)
  3. Zullen wij volgend jaar naar Frankrijk gaan? (Ja, dat zullen we.)

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo