Problem Solving and Example-based learning

34 belangrijke vragen over Problem Solving and Example-based learning

Welke componenten zijn nodig bij het aanleren van een concept?

  • Voorbeelden en non-voorbeelden: nodig om de grenzen van een categorie duidelijk te maken.
  • Relevante en irrelevante kenmerken.
  • Naam van het concept.
  • Definitie van het concept: een goede definitie bestaat uit twee elementen, namelijk een meer algemene categorie voor het nieuwe concept en een uitspraak over de definiërende kenmerken van het nieuwe concept. Bijvoorbeeld: een vrucht is voedsel (algemene categorie), met zaadjes in de eetbare delen (definiërend kenmerk).

Wat is concept mapping?

benadering waarbij leerlingen hun begrip van een nieuw concept in een diagram plaatsen, door ze te verbinden aan hun huidige schema.

Welke drie dingen zijn van belang bij het leren van conepten volgens bruner?

  • De structuur van het onderwerp dat bestudeerd wordt ( fundamentele ideeën, relaties of patronen van het bestudeerde onderwerp: de essentiële informatie.)
  • Actief leren
  • De waarde van inductief redeneren bij het leren van concepten.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Hoe bevordert een leerkracht intuïtief leren?

door leerlingen aan te moedigen om op basis van onvolledig bewijs te raden en deze ideeën vervolgens systematisch te bevestigen of weerleggen.

Hoe worden concepten begrepen volgens Ausubel?

Concepten, principes en ideeën worden door deductief redeneren begrepen: conclusies trekken door algemene regels of principes toe te passen, waarbij een specifieke oplossing op basis van een algemene regel wordt bedacht.

Het ‘expository’ onderwijsmodel begint met een ‘advance organiser’, wat is dat?

Een introducerende uitspraak, die breed genoeg is om alle informatie te omvatten die zal volgen.
De organisers kunnen drie doelen hebben:
  1. het richten van de aandacht op wat belangrijk is in de komende leerstof
  2. het benadrukken van verbanden tussen ideeën die gepresenteerd zullen
  3. worden, leerlingen herinneren aan relevante kennis waarover ze al beschikken.

Wat is het verschil tussen vergelijkende en epositiry organisers?

  • Vergelijkende organisers activeren of heractiveren al bestaande schema’s. Ze herinneren leerlingen eraan wat ze al weten.
  • ‘Expository’ organisers bieden daarentegen nieuwe kennis, die leerlingen nodig hebben om daaropvolgende informatie te kunnen begrijpen.

Aan welke voorwaarden moeten ‘advance organisers’ voldoen om leren te kunnen bevorderen?

  • Organisers moeten door de leerlingen begrepen worden. Dit kan bijvoorbeeld getest worden door hen de organiser in eigen woorden te laten herhalen.
  • De organiser moet daadwerkelijk een organiser zijn: het moet wijzen op verbanden tussen de concepten en termen die gebruikt zullen worden.
  • Voorbeelden van goede organisers zijn concrete modellen, diagrammen en analogieën.

Wat is het doel van analogische instructie?

om al bestaande kennis te identificeren, wat gebruikt kan worden als startpunt voor het leren van nieuwe, complexe leerstof.

Uit welke 5 stadia bestaan algemene probleemoplossende strategieën?

I: Identificatie van problemen en mogelijkheden.
D: Definitie van doelen en representatie van het probleem.
E: Exploratie van mogelijke strategieën.
A: Anticipatie op uitkomsten en handelen.
L: Leer door terug te kijken.

Leerlingen beslissen vaak te snel over wat er bij een probleem wordt gebruikt, wat zijn de gevolgen hiervan?

  • Als een probleem eenmaal is gecategoriseerd, wordt een bepaald schema geactiveerd.
  • Dit schema stuurt de aandacht naar relevante informatie en leidt tot verwachtingen over de manier waarop het juiste antwoord eruit zou moeten zien.
  • Door een verkeerd schema te gebruiken, zien leerlingen belangrijke informatie over het hoofd, gebruiken ze irrelevante informatie en transformeren ze belangrijke informatie op zo’n manier dat het in het schema past

Let uit wat een heuristiek is.

Een algemene strategie. Er zijn verschillende heuristieken.
Een ander voorbeeld van een heuristiek is de ‘achteruit werken’ strategie, waarbij je begint bij het doel en terugwerkt naar het onopgeloste aanvankelijke probleem. Dit kan nuttig zijn bij het stellen van tussentijdse deadlines.

Wat moet je doen na het selecteren/implementeren van een strategie doen?

de uitkomsten evalueren, door te zoeken naar bewijs dat je oplossing bevestigt of tegenspreekt.

Wat zijn factoren die probleemoplossing belemmeren?

  • Functionele fixatie: het onvermogen om objecten of hulpmiddelen op een nieuwe manier te gebruiken.
  • ‘response set’: rigiditeit, de neiging om op de meest voor de hand liggende manier te reageren.

Wat is een representativiteit heuristiek?

De kans op een gebeurtenis wordt gebaseerd op de mate waarin de gebeurtenissen passen bij je prototypes (wat je denkt dat representatief is voor de categorie).
  • Als je bijvoorbeeld op zoek bent naar ‘iemand met een paardenstaart’, is de kans groot dat je op zoek gaat naar een vrouw, terwijl ook mannen een paardenstaart kunnen hebben.

Leg de termen belief perseverance en bevestigingsbias uit,

  • ‘belief perseverance’ verwijst naar de neiging van mensen om overtuigingen te behouden, zelfs als er bewijs is dat deze overtuigingen tegenspreekt.
  • ‘bevestigingsbias’ is de neiging om te zoeken naar informatie, die je ideeën en overtuigingen bevestigen.

Hoe kunnen de superieure capaciteiten van experts worden samengevat?

  • Nemen in informatie grote, betekenisvolle patronen waar.
  • Voeren taken snel en met weinig fouten uit.
  • Op een hoger niveau met problemen om.
  • Meer informatie in het werkgeheugen en het lange termijn geheugen.
  • Besteden veel tijd aan het analyseren van een probleem.
  • Beter in het monitoren van hun voortgang.

Welke drie componten omvat creativiteit?

  • Domeinrelevante vaardigheden
  • Creativiteitsrelevante processen
  • Intrinsieke taakmotivatie.

Een sociale factor die creativiteit beïnvloedt, is de mate waarin het veld ertoe bereid is de creatieve bijdrage te erkennen.

Waaruit bestaat de creativiteitstests van Torrence?

  • Bij de verbale test moet je bijvoorbeeld zoveel mogelijk manieren bedenken om een baksteen te gebruiken.
  • Bij de grafische test krijg je bijvoorbeeld dertig cirkels en moet je van elke cirkel een andere tekening maken

Wat is divergent en convergent denken?

  • Divergent denken: het vermogen om veel verschillende ideeën of antwoorden te bedenken.
  • Convergent denken is het vermogen om één antwoord te identificeren.

Op welke drie componenten van divergent denken worden creativiteitstaken beoordeeld?

  • Originaliteit: een antwoord is origineel, als het door minder dan vijf van de honderd mensen wordt gegeven.
  • Vloeiendheid: het aantal verschillende reacties. Dit is de beste voorspeller van divergent denken.
  • Flexibiliteit: het aantal verschillende categorieën van de reacties.

Hoe kunnen leerkrachten creativiteit bevorderen in de klas?

Door middel van brainstorming. Hierbij wordt het proces van het creëren van ideeën gescheiden van het proces van het evalueren van ideeën, omdat evaluatie vloeiendheid en flexibiliteit vaak inhibeert.

Hoe maakt Gardner onderscheid tussen creativiteit en begaafdheid?

door nadruk te leggen op het vermogen van het individu om te veranderen en niet alleen om te beheersen. Creatieve individuen beheersen én veranderen een vakgebied, terwijl begaafde mensen een vakgebied alleen beheersen.

Welke principes zijn belangrijk bij het gebruiken van leerstrategieën?

  • Leerlingen moeten worden blootgesteld aan een aantal verschillende strategieën: niet alleen algemene leerstrategieën, maar ook heel specifieke tactieken.
  • Leerlingen moeten onderwijs krijgen in conditionele kennis over wanneer, waar en waarom bepaalde strategieën gebruikt worden.
  • Leerlingen moeten het verlangen ontwikkelen om deze vaardigheden te gebruiken.
  • Leerlingen moeten directe instructie in schematische kennis ontvangen.

Welke drie componenten bevat Metacognitieve probleemoplossing?

  • Cognitieve ‘mindfulness’: de waarneming van de leerling over eigen cognitieve resources en een evaluatie van de leertaak.
  • Zelfregulatie (‘cognitieve loep’): het vermogen van de leerling om actief te reguleren wat hij/zij tijdens het leren en tijdens het proces van probleemoplossing al weet.
  • Compenserende strategieën: het gebruik van de leerling van herstelstrategieën tijdens het leerproces.

Leg uit wat straightforward comprehension is.

het begrijpen van inhoud, terwijl metacognitie een stap verder gaat.

Waaruit bestaat de KWL lees strategie?

  • Wat weet ik al over dit onderwerp? (‘know’)
  • Wat wil ik weten? (‘want’),
  • Wat heb ik aan het eind van het hoofdstuk geleerd? (‘learned’).

Aan welke voorwaarden moeten leerstrategieën voldoen?

  • De leertaak moet geschikt zijn.
  • Leerlingen moeten waarde hechten aan leren en doelen moeten door middel van effectieve strategieën bereikbaar zijn.
  • Leerlingen moeten geloven dat de vereiste inspanning en investering redelijk is, gezien de waarschijnlijke uitkomst.
  • Leerlingen moeten beschikken over kennis op het gebied waarin de leerstrategieën moeten worden toegepast.

Uit welke dimensies bestaan epistemologische overtuigingen (overtuigingen over kennis en leren)?

  • Structuur van kennis: bestaat kennis uit een simpele set feiten of een complexe structuur van concepten en relaties?
  • Stabiliteit en zekerheid van kennis: ontwikkelt kennis zich over de tijd heen?
  • Vermogen tot leren: is het vermogen om te leren aangeboren of veranderlijk?
  • Snelheid van leren: wordt kennis snel verworven of kost het tijd om kennis te ontwikkelen?
  • Aard van leren: betekent leren het memoriseren van feiten en het geïsoleerd houden van feiten, of het ontwikkelen van een eigen geïntegreerd begrip?

Wat zijn voorbeelden van een negatieve overdracht?

zijn functionele fixatie en ‘response set’, omdat dit pogingen zijn om bekende, maar ongeschikte strategieën op een nieuw situatie toe te passen.

Leg het verschil uit tussen Low/High road overdrachten.

  • ‘Low-road’ overdracht verwijst naar de spontane en automatische overdracht van veel geoefende vaardigheden. Bransford en Schwartz noemen dit type overdracht directe toepassingsoverdracht.
  • ‘High-road’ overdracht verwijst daarentegen naar het bewust toepassen van abstracte kennis of strategieën die in de ene situatie geleerd zijn op andere situaties

Op welke twee manieren kan high-road overdracht gebeuren?

  • ‘forward-reaching’ overdracht leer je een principe of strategie om dit in de toekomst te gebruiken.
  • ‘backward-reaching’ overdracht word je geconfronteerd met een probleem en kijk je terug op wat je in andere situaties hebt geleerd om je in deze nieuwe situatie te helpen.

Hoe kunnen leerkrachten overdracht bevorderen door het creëren van een goede onderwijs-leer omgeving, die door de volgende principes wordt gekenmerkt:

  • De omgeving ondersteunt constructieve leerprocessen.
  • De omgeving moedigt de ontwikkeling van zelfregulatie bij leerlingen aan.
  • Leren vindt plaats door middel van interactie en samenwerking.
  • Leerlingen moeten geconfronteerd worden met problemen die persoonlijke betekenis voor hen hebben.
  • Leerlingen moeten aangemoedigd worden om hun cognitieve en motivationele processen te ontwikkelen en hiervan bewust te worden.

Welke drie stadia worden beschreven bij het ontwikkelen van strategische overdracht?

  • Verwervingsfase: leerlingen ontvangen instructie over een strategie, oefenen de strategie en leren zich ervan bewust te worden wanneer en hoe ze deze strategie toepassen.
  • Behoudfase: oefening en feedback bevorderen het gebruik van de strategie.
  • Overdrachtsfase: de leerkracht biedt nieuwe problemen die met dezelfde strategie opgelost kunnen worden.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo