Test vragen Ufora Epi

8 belangrijke vragen over Test vragen Ufora Epi

Welke van onderstaande beweringen is/zijn juist? Een (her)opkomende ziekte:

A) Wordt steeds door vectoren verspreid
B) Kan het gevolg zijn van een gemuteerd pathogeen
C) Kan het gevolg zijn van de globalisering van hendel en transport
D) Is steeds een endemische ziekte

B en C

Welke van de onderstaande stellingen is/zijn correct?

A) De CI wordt niet beïnvloed door de duur van de observatieperiode
B) Indien je op basis van de gegevens van een onderzoek de cumulatieve incidentie kan berekenen, dan kan je ook de prevalentie bij de start van het onderzoek  berekenen
C) De CI is een nauwkeurigere ziektefrequentiemaat dan de incidentiedichtheid.
D) Bij het berekenen van de I wordt rekening gehouden met de veranderingen in samenstelling van de risicopopulatie

B en D

De ware prevalentie van een ziekte in een populatie is 25%. Om de ziekte op te sporen worst gebruik gemaakt vaneen diagnostische test (Se=65% en Sp=100%). Hoe groot is de schijnbare prevalentie?

>25%
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Welke onderstaande uitspraken is/zijn correct?
De Se van een test:

A) wordt Bepaald aan de hand van een ROC curve.
B) Is een maat voor de proportie test positieve resultaten binnen de groep van de zieke dieren.
C) Kan laag zijn als gevolg van een onjuiste timing van bemonstering  (bv kost voor de partus).
D) Wordt sterk beïnvloed door de prevalentie van de ziekte in de populatie.

B en C

Welke van onderstaande omschrijvingen definieert de specificiteit van een diagnostische test?

A) De mate waarin een diagnostische test een correct negatief resultaat zal produceren wanneer een gezond dier wordt getest.
B) De mate waarin een pos testresultaat overeenkomt met een werkelijk ziek dier.
C) De mate waarin een diagnostische test in staat is de gezonde dieren correct te identificeren.
D) De mate waarin een diagnostische test ziekte kan detecteren bij de dieren die ziek zijn.

A en C

Welke van de volgende uitspraken is/zijn juist:


A) Als het RR van een bepaalde RF laag is, dan is steeds de toewijsbare proportie voor de populatie laag.
B) De toewijsbare proportie voor de populatie is steeds kleiner of gelijk aan de toewijsbare proportie voor de blootgestelden.
C) Hoe lager het RR van een bepaalde RF, hoe hoger de toewijsbare proportie van de blootgestelden de toewijsbare proportie voor de populatie is steeds kleiner of gelijk aan de proportie voor de blootgestelden.
C) Bij de berekening van de toewijsbare proportie voor de populatie word het aantal blootgestelden in rekening genomen.

B en D

Welke van de onderstaande uitspraken is/zijn correct?

A) In een gevallen-controle studie is het RR de aangewezen maatstaf voor associatie.
B) In een gevallen-controle studie, wordt geselecteerd op basis van de ziektestatus.
C) In een chort studie kunnen de OR en de RR naast elkaar berekend worden en zal de uitkomst dezelfde zijn.
D) Het RR is een maat voor her verband tussen een bestudeerde RF en een ziekte.

B en D

Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist? Retrospectief cohortonderzoek:

A) Is niet geschikt om relatieve risico’s in te schatten.
B) Vereist dat je kan inschatten welke populatie “at risk” was bij aanvang van de studie.
C) Is beter dan prospectief cohort onderzoek.
D) Maakt gebruik van een observatieperiode die ergens in het verleden gestart is.

B en D

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo