Epidemiologie - Introductie & frequentie en associatiematen
20 belangrijke vragen over Epidemiologie - Introductie & frequentie en associatiematen
In relatie tot wat wordt het vóórkomen van ziekte bij epidemiologisch onderzoek beschouwd?
In relatie tot het vóórkomen van andere verschijnselen (determinanten), zoals:
- prognostische factoren
- diagnostische factoren
- interventie (behandeling)
Noem verschillende soorten van epidemiologisch onderzoek.
- diagnostisch onderzoek;
- prognostisch onderzoek;
- therapeutisch onderzoek;
- etiologisch onderzoek (het ontstaan).
De methode hangt af van het soort onderzoek.
Welke twee typen frequentiematen bestaan er en wat houden ze in?
1. Prevalentie: iemand heeft de ziekte al.
2. Incidentie: nieuwe gevallen, iemand krijgt de ziekte in de toekomst.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Wat kan het meten van de prevalentie belemmeren?
- geen response doordat bijvoorbeeld dementie gemeten wordt.
- selectieve mortaliteit: groep A wordtgeassocieerd met overlijden voor 50 jaar. Op 60-jarige leeftijd is de groep veel kleiner dan de andere groepen.
- Mortaliteit is sterk afhankelijk van bijvoorbeeld leeftijd.
Wat is de interpretatie/relevantie van prevalentie?
- een kwantificatie van de ziektehoeveelheid;
- Public Health Planning: als je een campagne voor COPD op wil starten, is het van belang te weten hoeveel mensen roken en at risk zijn.
Kun je de incidentie zowel in een cohort als in een dynamische populatie meten?
Ja, maar voor het vaststellen ervan ben je afhankelijk van gebeurtenissen binnen een populatie wanneer deze wordt gevolgd over een bepaalde periode.
Welke twee soorten incidentie bestaan er?
- de cumulatieve incidentie (CI): Het deel van de leden van een cohort dat gedurende de follow-up de aandoening krijgt. Het is gewoon een kans. Het varieert tussen 0 en 1 en het gebeurt binnen een bepaalde tijdsperiode.
- de incidentie dichtheid: de incidentie in een populatie ten opzichte van de totale persoonstijd die is geobserveerd (het aantal persoonsjaren), dus nieuwe gevallen binnen het totale aantal persoonsjaren.
Wat is de CI wat betreft de mortaliteit van een cohort van 8 mensen die gedurende 5 jaar gevolgd zijn en waarvan er 3 zijn overleden, 3 nog in leven zijn en 2 zijn verhuisd?
CI = 3/8 = 0.375 = 38%
Hoe bereken je de incidentiedensiteit/incidentiedichtheid, ofwel ID?
Dit getal kan tussen de 0 en oneindig liggen.
Gedurende een jaar worden 5 personen gevolgd. na een half jaar krijgt 1 persoon borstkanker. Wat is de CI en wat de ID?
CI: 1/5 = 20%
ID = 1/4,5 = 0.222/jaar
Hoe beantwoordt je een onderzoeksvraag als 'Is overgewicht geassocieerd met diabetes?', hoe pak je het cohort aan?
Je verdeelt het cohort in twee groepen: overgewicht en geen overgewicht. Je berekent per groep de ID en vergelijkt ze met elkaar.
Wat houdt de associatiemaat 'Relatief Risico' (RR) in?
Geeft het effect van de determinant op de ziekte-uitkomst weer, door de incidenties van de blootgestelde en niet-blootgestelde subcohorten door elkaar te delen. Als het RR van personen met een hoog cholestorolgehalte 2,0 is op sterfte aan hart- en vaatziekten ten opzichte van mensen met een normaal cholestorolgehalte, dan hebben ze een 2x zo hoge kans hierop ten opzichte van de normale groep.
RR ligt tussen 0 en oneindig.
20% van de mensen met overgewicht krijgt diabetes, 5% van de gewone mensen krijgt diabetes. Bereken het RR.
20/5 = 4. RR=
In schema:
ziekte
Ja Nee
Ja a - PY1
determ.
Nee c - PY2
Verwoord de formule voor het RR.
RR=, ofwel de ID van de groep met de determinant en de ID van de groep zonder de determinant door elkaar delen.
440 mensen met overgewicht krijgen diabetes (persoonsjaren 22.008). 212 mensen zonder overgewicht krijgen diabetes (persoonsjaren 21.235). Wat is het Relatief Risico?
RR= = 2.0 De kans dat iemand met overgewicht diabetes krijgt is 2x zo groot als dat iemand zonder overgewicht het krijgt.
Wat is het Attributieve Risico (AR) of Risicoverschil?
Dit is het risicoverschil tussen blootgestelden en niet-blootgestelden.
Hoe bereken je het AR of risicoverschil?
AR= ID van de groep met de determinant - ID van de groep zonder de determinant.
Er is een enquête afgenomen over hoofdpijn in relatie tot geslacht. 90% van de vrouwen heeft hoofdpijn, 10% niet. 20% van de mannen heeft hoofdpijn, 80% niet. Bereken de Odds Ratio.
OR = . 90x80 = 7200, 10x20 = 200, 7200:200 = 36. Dit is veel hoger dan 1, dus vrouwen hebben een hoger risico op hoofdpijn.
Wat is het Number Needed to Treat (NNT)?
Dit is de maat voor het aantal personen dat behandeld moet worden om bij één persoon effect te krijgen.
Stel dat het risicoverschil tussen twee groepen 50% is. Wat is dan het Number Needed to Treat?
NNT = 1/50 = 0.02. Twee mensen moeten behandeld worden om bij 1 persoon succes te hebben. Je deelt dus 1 door het risicoverschil.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden