Inleiding farmacologie
16 belangrijke vragen over Inleiding farmacologie
Wat zijn de doelen van isolatie van farmaca.
-Farmacodynamiek: Analyse van de biologische werking;
-Farmacokinetiek: Analyse van hun ‘lotgevallen‘ in het lichaam
-Garantie van een exacte en gelijkblijvende dosis door de toepassing van het geïsoleerde farmacon bij therapieёn
-Mogelijkheid van chemische synthese; synthese van farmaca met gunstigere farmacologische eigenschappen
-Wijziging van de chemische structuur; krachtiger werkende geneesmiddelen
Wat is farmacokinetiek en farmacodynamiek !
Toediening, resorptie, verdeling, opslag, biotransformatie, eliminatie, binding.
(wat doet ons lichaam met een geneesmiddel.)
Farmacodynamiek; Analyse van de biologische werking van farmaca (= geneesmiddelen)
Receptoren (eiwitten), biologische werking.
(wat doet een geneesmiddel met ons lichaam.
Farmaca toedienen. Welke methoden zijn er.
Cave: Poortadersysteem
-Inhalatie
-Topisch (op een plek)
Transdermal (pleister)
Sublinguaal, buccaal (onder de tong)
Rectaal
-Injectie (b.v. peptidehormonen: insuline)
Intraveneus
Subcutaan
Intramusculair
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Welke bloed-weefsel barrieres zijn er en wat zijn de overeenkomsten en verschillen.
Ongeladen moleculen zijn in staat de bloed-hersen barriere te doorlopen.
Lever, pancreas zijn wel toegankelijk.
Wat kun je zeggen over de binding en werking van geneesmiddelen in het bloed in relatie tot binding met in het bloed aanwezig albumine ( eiwit).
Als het wel aan albumine bindt (aspecifiek) dan is het dus niet allemaal direct beschikbaar, maar wordt het gelijkmatiger over een langere periode afgegeven. (Het wordt ook niet meteen afgebroken door de lever als het daar komt, want het zit aan de albumine vast.)
Kwantificering van effecten van stoffen. Wat kan je erover zeggen.
We zetten de werkzaamheid in percentage van maximale werkzaamheid uit tegen de concentratie. Voor de concentratie gebruiken we een logaritmische schaal omdat de effecten bij toename steeds kleiner worden en zo nog zichtbaar blijven. Dit geeft een S-curve.
Belangrijke begrippen zijn effectieve concentratie, maximaal mogelijk effect (E-max), effectieve conc. om 50% biologische werking te krijgen(EC-50).
Verklaar dat bij een steeds gelijke toename van concentratie leidt tot een steeds verminderende toename van bindingen.
Wat is een agonist en antagonist en wat kan je daar over vertellen.
Agonist(mimetica) heeft binding aan een receptor en stimulatie van een cellulair antwoord.
Antagonist heeft binding met een receptor, geen cellulair antwoord, remmend effect door blokkade agonist.
Voor effect door een antagonist moet er dus altijd een hoeveelheid agonist aanwezig zijn anders kan hij ook niks remmen !!
Wat is het verschil in de effect-curve van een competatieve en een non-competatieve antagonist.
Bij een non-competatieve antagonist wordt de maximale effectiviteit nooit bereikt. De grafiek blijft lager.
Wat is functioneel (fysiologisch) antagonisme
Dat is als bijvoorbeeld de signaalfrequentie een meer of minder biologische reactie opwekt.
Dat is als bijvoorbeeld 2 verschillende neuronen signalen geven die van de ene stimulerend en van de andere remmend werken op een biologische reactie.
Wat is een ligand gestuurd ionenkanaal, hoe werkt het en geef voorbeelden.
Bijvoorbeeld een nicotinerge acetylcholine receptor waar acetylcholine aan bindt, kanaal gaat open, NA+ en K+ gaan erdoorheen.
Wat is een g-eiwit gekoppelde receptor, hoe werkt het en geef voorbeelden.
Voorbeelden zijn;
Muscarinic ACh receptors; M1, M2, M3, M4, M5
Adrenoceptors; Alfa-1, Alfa-2, Beta-1, Beta-2, Beta-3.
Geef van een 3-tal g-eiwit gekoppelde receptoren een voorbeeld van wat ze activeren en wat daarvan het gevolg is.
Dit activeert proteinekinase-A en dat fosforyleert bepaalde functie eiwitten. Bijv; verslapping gladde spieren, glycogenolyse, lipolyse, Ca-kanaal activering(hart)
Activatie van fosfolipase C en proteinekinase C wat leidt tot cascade naar fosforylering van enzymen.. Bijv. contractie gladde spieren en kliersecretie.
Facilitering van het openen van een ionenkanaal. Bijv. membraanpotentiaal, actiepotentiaal, cellulaire ionen homeostase.
Wat is een gevolg van Artherosclerose voor de vaatwijdte.
Dus minder NO -> minder activatie guanylylcyclase -> minder cGMP ->minder vaatwijdte doordat er minder gladde spier-relaxatie is.
Wat zijn belangrijke second messengers. 5X
Verandert enzymactiviteit, exocytose, spiersamentrekking, cytoskleton beweging, channel opening.
cAMP, activeert proteinekinase en met name proteinekinase-A
en bindt aan ionenkanalen.
fosforileert eiwitten en verandert channel opening.
cGMP, activeert proteinekinase en met name proteinekinase-G
en bindt aan ionenkanalen.
fosforileert eiwitten en verandert channel opening.
IP3, maakt CA2+ vrij uit interne opslag.
CA2+ effecten dus.
DAG, activeert proteinekinase C
fosforileert eiwitten
Wat is een eiwitsynthese-regulerende receptor.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden