Gemeentelijke samenwerking, herindeling & reorganisatie van het binnenlands bestuur

40 belangrijke vragen over Gemeentelijke samenwerking, herindeling & reorganisatie van het binnenlands bestuur

Wat geeft de Wet gemeenschappelijke regelingen?

De Wgr geeft de juridische kaders voor samenwerking op publiekrechtelijke grondslag.

Waarom is gemeentelijke samenwerking in de praktijk van groot belang?

Omdat er tussen provincie en gemeente geen bestuurslaag is voor de behartiging van regionale belangen.

Waarom kunnen gemeenschappelijke regelingen nooit meer zijn dan een hulpconstructie?

De grondwetgever heeft een 'vierde' bestuurslaag, een middenbestuur, bewust nooit willen creëren.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Waarom worden gemeenschappelijke regelingen ook wel verlengd lokaal bestuur genoemd?

Gemeenschappelijke berusten (bijna) altijd op vrijwillige medewerking van de daaraan deelnemende gemeenten.

Wat biedt art. 135 Grondwet?

Art. 135 Grondwet biedt een blanco opdracht aan de wetgever om regels te stellen ter voorziening in zaken waarbij meer dan één openbaar lichaam is betrokken. Zij ziet niet slechts op gemeentelijke samenwerking, maar ook op samenwerking tussen andere openbare lichamen, zoals provincies, waterschappen en het Rijk. Daarnaast geeft art. 135 Grondwet weer dat in geval van de instelling van een openbaar lichaam art. 134, tweede en derde lid, Grondwet van toepassing is.

Welke wet geeft uitvoering aan art. 135 Grondwet?

De Wet gemeenschappelijke regelingen, vastgesteld in 1984.

Maken art. 135 Grondwet en de Wgr delegatie mogelijk?

Art. 135 Grondwet maakt delegatie door de wetgever mogelijk, hetgeen de Wgr ook doet, voornamelijk aan de openbare lichamen die op grond van deze wet ingesteld kunnen worden. Zie bijv. art. 13, art. 14, art. 30 en art. 32 Wgr.

Wat maakt art. 135, naast de regeling in de Wgr, nog meer mogelijk?

Art. 135 Grondwet maakt het, naast de regeling in de Wgr, mogelijk om bij of krachtens een wet ad hoc de samenwerking tussen openbare lichamen te regelen. Voorbeelden daarvan zijn de veiligheidsregio's (op grond van art. 8 Wet veiligheidsregio's) en de omgevingsdiensten (op grond van art. 5.3 Wabo). Van vrijwillige samenwerking is, nu de wetgever deze samenwerking oplegt, geen sprake.

Art. 135 Grondwet biedt een blanco opdracht aan de wetgever. Op grond van deze bepaling zijn vele vormen van samenwerking mogelijk. Herweijer geeft weer dat de wetgever op grond van art. 135 Grondwet dan ook verschillend beleid kan voeren met betrekking tot gemeentelijke samenwerking. Leg uit.

Zo wilde de wetgever in 1985 de spontaan gegroeide lappendeken van samenwerkingsverbanden stroomlijnen door provincies 'preferente' samenwerkingsregio's vast te laten stellen. Ook vond de wetgever toen dat de democratische en financiële verantwoording verbeterd kon worden. In 1994 is de Wgr aangescherpt. Gedeputeerde staten kunnen sindsdien samenwerking verplicht opleggen. Daarnaast werd de Wgr vergezeld van een nieuwe wet: de Kaderwet bestuur in verandering.

Wat houdt de Kaderwet bestuur in verandering in?

Op grond van deze wet kon de regering bij amvb in grootstedelijke gebieden samenwerking opleggen. De wet is in 2006 ingetrokken en de Kaderwetregio's werden vervangen door plusregio's, die in de Wgr werden opgenomen.

Welke uitgangspunten signaleert Herweijer in de Wgr?

Omdat gemeentelijke samenwerking een hulpstructuur is en geen vierde bestuurslaag kan worden, geschiedt deze samenwerking (in beginsel) op basis van vrijwilligheid; de wetgever heeft een voorkeur voor een publiekrechtelijke regeling in plaats van samenwerking op privaatrechtelijke grondslag - dus op grond van de Wgr; en gemeentelijke samenwerking is onderworpen aan democratische controle en aan bestuurlijk toezicht.

Het aangaan van een gemeenschappelijke regeling is een vorm van functioneel bestuur. Leg uit en verwijs naar het relevante artikel.

In de gemeenschappelijke regeling regelen gemeenten de behartiging van enkele, bepaalde belangen. Zie art. 10, eerste lid, Wgr.

Waarop berust de instelling van een gemeenschappelijke regeling, ondanks dat het een meerzijdige rechtshandeling, een publiekrechtelijke overeenkomst tussen gemeentelijke ambten betreft?

De instelling van een gemeenschappelijke regeling berust op een besluit (in de zin van de Awb) van deze ambten. Bij dit besluit dragen de gemeentelijke ambten bevoegdheden over (delegatie art. 10:13 Awb), dan wel mandateren (mandaat art. 10:1 Awb) zij de uitoefening van bevoegdheden aan de gemeenschappelijke regeling.

Waarvan hangt de keuze voor delegatie of mandaat mede af?

Van de gekozen samenwerkingsvorm.

Wat doen de gemeentelijke ambten in geval van art. 1, eerste lid, Wgr?

De betreffende gemeentelijke ambten nemen, ieder voor zich, het gelijkluidende besluit tot het aangaan van een gemeenschappelijke regeling. We spreken daarom over raadsregelingen, collegeregelingen en burgemeestersregelingen, naar het ambt dat de regeling heeft getroffen. Daarnaast bestaan er gemengde regelingen, waarbij twee of meer gemeentelijke ambten zijn betrokken, bijv. een regeling die uitgaat van de gemeenteraden en de colleges van de betreffende gemeenten.

Waardoor zijn het aantal regelingen dat de gemeenteraden aangaan aanzienlijk beperkt?

Door de dualisering. Met de dualisering is immers een groot aantal bestuursbevoegdheden van de raad naar het college overgeheveld.

Waarom kan de gemeenteraad het college of de burgemeester niet dwingen een gemeenschappelijke regeling aan te gaan?

Omdat de ambten zelf besluiten of zij met de corresponderende ambten uit andere gemeenten een gemeenschappelijke regeling aangaan. Wel kan hij dat verhinderen: het college en de burgemeester hebben toestemming van de raad nodig voor het aangaan van een gemeenschappelijke regeling, art. 1, tweede lid, Wgr.

Waarom moet de gemeenteraad op grond van art. 1, tweede lid, Wgr, toestemming verlenen?

Dat is logisch: door het aangaan van de gemeenschappelijke regeling worden bevoegdheden daaraan overgedragen en verliest de raad mogelijkheden om controle uit te oefenen op het college en de burgemeester. Weliswaar gelden dan andere controlemogelijkheden, maar die zijn uiteindelijk minder effectief.

Wegens welke reden kan de raad zijn toestemming onthouden tot het treffen van een regeling onthouden?

De raad kan zijn toestemming slechts onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang, art. 1, tweede lid,m Wgr. Het algemeen belang kan de raad als grond bijvoorbeeld inroepen indien hij meent dat een onderwerp zich niet leent voor een gemeenschappelijke regeling.

De toestemming die de raad moet geven, is een toestemming in de zin van...?

Art. 10:32, eerste lid, Awb, waardoor de voorschriften van afdeling 10.2.1 Awb gelden.

Noemt art. 1, eerste lid, Wgr de bestuurscommissies?

Nee. Dat wil niet zeggen dat zij nooit bevoegd zijn tot het aangaan van een gemeenschappelijke regeling met bestuurscommissies van andere gemeenten. Zij kunnen daartoe door het ambt die de commissie heeft ingesteld, bevoegd zijn gemaakt. Of dat zinvol is, valt te betwijfelen. Immers, het ambt dat delegeert aan de bestuurscommissie kan ook zelf de gemeenschappelijke regeling instellen. De instelling via een bestuurscommissie is dan onnodig compliceren.

Welke bevoegdheden kunnen de gemeentelijke ambten aan een gemeenschappelijke regeling delegeren of mandateren?

Vanzelfsprekend kunnen deze gemeentelijke ambten alleen de bevoegdheden aan een gemeenschappelijke regeling mandateren of overdragen die zij zelf hebben. Dat komt ook tot uiting in de woorden 'ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn', in art. 1, eerste lid, Wgr. De raad kan dus alleen raadsbevoegdheden inbrengen. Hij mag geen regeling aangaan, waarin hij collegebevoegdheden overdraagt.

Kunnen raadsleden ook zitting hebben in het algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, als de raad geen bevoegdheden heeft overgedragen?

Nee.

Dient de gemeenschappelijke regeling slechts voor één belang te zijn opgericht?

Nee. De gemeenschappelijke regeling kan zijn opgericht voor één belang (de vuilnisophaaldienst) of voor meerdere belangen, die niet per sé direct met elkaar samen hoeven te hangen (sociale werkplaats en leerlingenvervoer). Wel geldt dat de te behartigen belangen voldoende specifiek moeten zijn omschreven. De taakomschrijving mag dus niet onbepaald zijn.

Wat is opvallend aan het bepaalde in art. 10, tweede lid, Wgr?

Dat de regeling bepalingen kan inhouden omtrent de wijze waarop verandering kan worden aangebracht in overgedragen bevoegdheden. De volzin is het resultaat van een amendement. De regeling moet er dus expliciet in voorzien. In dat geval kan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling zonder wijziging van de regeling een wijziging in bevoegdheden aanbrengen. Normaliter kan dat alleen door wijziging van de regeling zelf.

Welk artikel noemt verschillende vormen van gemeenschappelijke regelingen?

Art. 8 Wgr.

Art. 8 Wgr noemt één vorm van gemeenschappelijke regelingen niet. Welke?

De regeling zonder meer.
  • lid 1 noemt wel het openbaar lichaam
  • lid 2 noemt het gemeenschappelijk orgaan
  • lid 3 noemt de bedrijfsvoeringsorganisatie
  • lid 4 noemt de centrumregeling

Sluit de ene vorm van gemeenschappelijke regeling de andere uit?

Nee, de ene vorm sluit de andere niet uit: een gemeenschappelijke regeling kan een openbaar lichaam instellen en tegelijkertijd een centrumgemeente aanwijzen.

Kunnen gemeenten op grond van de Wgr privaatrechtelijke rechtspersonen oprichten?

Nee, de gemeenschappelijke regeling heeft altijd een publiekrechtelijke grondslag.

Waarvoor gelden de regels over het treffen van een gemeenschappelijke regeling op grond van art. 1, derde lid, Wgr ook?

De regels over het treffen van een gemeenschappelijke regeling gelden ook voor wijziging, toetreding en uittreding.

Wie zijn bevoegd tot wijziging, toetreding en uittreding?

Alleen de ambten die de regeling hebben ingesteld, zijn bevoegd tot wijziging of opheffing van de regeling, te besluiten over toetreding en over de gevolgen van uittreding. Indien dat het college of de burgemeester is, is wederom toestemming van de raad nodig, art. 1, derde lid, jo art. 1, eerste en tweede lid, Wgr.

Behoeft wijziging van de gr unanimiteit?

Wijziging behoeft unanimiteit, tenzij in de regeling anders is bepaald. Indien de gr echter voor onbepaalde tijd geldt, bevat zij zelf bepalingen over wijziging, opheffing, toetreding en de gevolgen van uittreding, art. 9, eerste lid, Wgr.

Aan wie maken gemeenten de genoemde besluiten op grond van art. 26 Wgr bekend?

Aan het provinciebestuur en in de  Staatscourant.

Waarom houdt het college een register bij van de regelingen waaraan hun gemeente deelneemt?

Om redenen van politieke controle en verantwoording. Daarin zijn onder meer vermeld de deelnemers, de bevoegdheden die zijn overgedragen en de vorm van de gemeenschappelijke regeling, art. 27 Wgr.

Wie beslist over geschillen omtrent de toepassing van de gemeenschappelijke regeling?

Gedeputeerde staten beslissen op grond van art. 28 Wgr omtrent de toepassing van de gemeenschappelijke regeling. Het kunnen dan geschillen betreffen tussen de besturen van de deelnemende gemeenten of tussen deze besturen en die van de regeling. Geschillen tussen de ambten van een gemeenschappelijke regeling (in het geval van een openbaar lichaam) vallen hier niet onder.

Welke geschillen vallen niet onder de reikwijdte van art. 28 Wgr?

Geschillen over (de inhoud van) een nog te treffen regeling. De wettekst bepaalt uitdrukkelijk dat het de toepassing van de regeling betreft. Ook wijzigingen, opheffing en uittreding vallen niet onder de toepassing van de regeling, tenzij in de regeling regels over deze onderwerpen zijn opgenomen.

Welke belangrijke beperking bevat art. 28 Wgr?

Dat beperking dat deze geschilbeslechting door gedeputeerde staten niet kan betreffen de beslechting van geschillen die - kort weergegeven - aan de rechter is opgedragen. De rechter kan echter niet treden in de doelmatigheidsaspecten van een besluit of handeling, waardoor de geschilbeslechting door gedeputeerde staten nog steeds van belang is.

Wat kunnen gedeputeerde staten op grond van art. 28, tweede lid, Wgr?

Gedeputeerde staten kunnen bij de beslissing van het geschil een bestuur opdragen om een besluit te nemen. Doet het bestuur dat niet, dan geschiedt dit door gedeputeerde staten. De wettekst is hier imperatief gesteld.

Wat bepaalt art. 28, derde lid, Wgr?

In geval van spoed kunnen gedeputeerde staten meteen, in de plaats van het bestuur, een besluit nemen.

De geschilbeslechting van art. 28 Wgr is juridisch te duiden als...?

Administratief beroep, althans als het onderwerp van het geschil een besluit in de zin van de Awb is. Tegen het besluit van gedeputeerde staten staat vervolgens beroep bij de bestuursrechter open. De geschilbeslechting kan echter ook handelingen betreffen die geen bestuursrechtelijk besluit zijn. Dan is geen sprake van administratief beroep, maar zal het besluit van gedeputeerde staten aan te merken zijn als een primair besluit, waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open staat.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo