Samenvatting: Geschiedenis Van De Oudheid

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
LET OP!!! Er zijn slechts 85 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Geschiedenis van de Oudheid

  • 1 Methodologische inleiding

  • 1.1 Bronnen

    Dit is een preview. Er zijn 2 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.1
    Laat hier meer flashcards zien

  • taalfamilies van het Oude Nabije Oosten

    Sumerisch
    • taal van de oorspr. bevolking van Zuid-Mesopotamië, geschreven in spijkerschift

    Hamito-Semitische taalfamilie
    • o.a. Egyptisch, Akkadisch (spijkerschrift), Eblaïtisch (Noord-Syrië), Urartees (Armenië), Arabisch en Hebreeuws (alfabetisch)

    Indo-Europese talen
    • o.a. lineair B, Vedisch en Sanskriet (India), Hettitisch, Perzisch, Armeens, Latijn, Keltisch, Germaans
  • verschil tussen lineair A en Lineair B

    Lineair A
    • is geen Grieks
    • afkomstig uit Kreta, nog niet ontcijferd

    Lineair B = een oudere vorm van Grieks (Myceense beschaving)
                      = lettergrepenschrift
  • geschreven (primaire) bronnen van de Oudheid

    inscripties/epigrafisch materiaal

         = teksten die gegraveerd of gegrift zijn op hard materiaal 
    • zeer rijke bron voor het klassieke Griekenland, de hellenistische wereld en het Romeinse Keizerrijk
    • zeer diverse teksten (boodschappenlijstjes, wetten, grafschriften, grensstenen,...)

    papyrusteksten, perkament, hout, bamboe
    • zeer vergankelijk materiaal, dus zeer zeldzaam voor de Oudheid (enkel geconserveerd in woestijncondities in Egypte)

    numismatiek
    • bestudeert munten en hun opschriften
  • 1.2 Materiële grondslagen

    Dit is een preview. Er zijn 13 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • "ecologische antropologie" zonder determinisme

    • Enkele factoren zijn van belang voor het verloop van de geschiedenis, vb. bodemgesteldheid en klimaat, demografie,...
    • De geschiedenis wordt hierdoor niet "bepaald" - een bepaald klimaat of een bepaalde bevolkingsdichtheid moet niet leiden tot een bepaald historisch resultaat - maar deze materiële factoren bepalen wel wat mogelijk is en wat niet en beïnvloeden menselijk gedrag, doordat groepen mensen zich gaan aanpassen aan het ecosysteem waarin ze leven. 

    Dus : verschillende klimaat- en vegetatiezones brengen verschillend ingerichte samenlevingen voort,
    vb. sedentaire landbouwers aan de randen van het Euraziatische continent en veeteeltnomaden in het centrum van het continent
  • einde van de 4de ijstijd + gevolgen

    10 000 v.C.
    - grenzen tussen klimaat- en vegetatiezones schoven op naar het noorden        en kwamen verder uit elkaar te liggen

    = geleidelijk proces, verandering op zeer lange termijn, maar ook                    
        schommelingen van korte duur, vb. "Romeinse zomer" (150 n.C.)

    > landijs ging smelten en de zeespiegel steeg
  • Waar en wanneer is de landbouw ontstaan?

    • aan de randen van het Euraziatische continent in de Vruchtbare Halvemaan (Zuidoost-Turkije, Noord-Syrië, Irak en Palestina)
    • 8000 v.C. : einde van een langdurig domesticatieproces van een aantal planten en dieren (tarwe en gerst, schapen en geiten)
  • Noem enkele factoren waardoor het landschap ingrijpend kan veranderen.

    klimatologische factoren,
    • einde 4de ijstijd

    geologische factoren,
    • erosie
    • sedimentatie
    • aardbevingen (evt. vloedgolven)
    • vulkanisme, vb. Thera (2de mill. v.C.), Vesuvius (79 n.C.)
  • Bracht de landbouw veel op in de Oudheid? Waren de opbrengsten voldoende?

    geen overvloed, door :
    1. demografische groei
    2. beperkte mogelijkheden van de landbouw (> lage opbrengsten)

    in theorie voldoende
    (1 ha om één mond te voeden)


    maar
    • de werkelijkheid was uiterst divers, vb. irrigatiegebieden als Mesopotamië en Egypte hadden grotere opbrengsten
  • Wat was het belang van de veeteelt in de Oudheid?

    • verschilde van streek tot streek , maar in alle sedentaire culturen was veeteelt altijd een aanvulling op het basisvoedselpakket van de akkerbouw

    dus
    :

    de veestapel had over het algemeen een secundaire betekenis (runderen werden gebruikt als trekdier, schapen en geiten leverden melk en kaas op)
  • Welke factoren kunnen aanzetten tot maatschappelijke veranderingen?

    • exogene stimuli

    = ideeën en invloeden van buitenaf (door het verplaatsen van goederen en informatie, oorlogvoering en migratie)

    • endogene stimuli

    vb. demografische verandering, inventie (zelfstandig nieuwe ideeën ontwikkelen)
LET OP!!! Er zijn slechts 85 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart