Overlevering en uitlevering - Uitleveringsexcepties

101 belangrijke vragen over Overlevering en uitlevering - Uitleveringsexcepties

Wanneer kunnen overlevering en uitlevering worden toegestaan?

Indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan.

Hoe zit het met de voorwaarden van uitlevering in een verdrag?

De in de uitleveringsverdragen opgenomen bepalingen inzake de voorwaarden voor uitlevering zijn 'eenieder verbindend' in de zin van art. 94 Grondwet, zodat indien de Uitleveringswet afwijkt van de regeling in het toepasselijke verdrag de verdragsregeling voorgaat.

Wat is de betekenis van de voorwaarden die de Uitleveringswet stelt?

De Uitleveringswet is op de eerste plaats een zogenaamde instructiewet. Zij geeft als het ware instructies aan de regering over de voorwaarden waaronder Nederland uitleveringsverdragen mag aangaan met andere staten.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Waaruit blijkt het instructiekarakter van de Uitleveringswet?

Uit art. 3 UW: sluit de regering een verdrag dat afwijkt van de Uitleveringswet, dan moet tegelijkertijd met de aanvraag van goedkeuring van dat verdrag een wetsvoorstel tot wijziging van de Uitleveringswet worden ingediend. Daarnaast heeft de Uitleveringswet bij de beoordeling van een concreet geval soms aanvullende betekenis (aanvulling op regeling in het uitleveringsverdrag).

Hoe kan de uitvoerende justitiële autoriteit beoordelen of aan de voorwaarden voor over- of uitlevering is voldaan?

Daartoe dienen het EAB respectievelijk het uitleveringsverzoek met de bijhorende stukken en heeft drie doelen:
  1. moeten zij het de oordelende autoriteiten mogelijk maken de identiteit van de opgeëiste persoon vast te stellen
  2. moet uit de stukken kunnen worden afgeleid welk doe de uitvaardigende of verzoekende autoriteiten nastreven (vervolging of de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, en voor welke feiten)
  3. moeten de gegevens de oordelende autoriteit in staat stellen om te beoordelen of overlevering dan uitlevering kan of moet plaatsvinden

Wat als de rechter niet de identiteit kan vaststellen van de persoon die op zitting verschijnt?

Dan is de OvJ niet-ontvankelijk in zijn vordering tot in behandeling nemen van het EAB of van het uitleveringsverzoek.De nationaliteit van de opgeëiste persoon moet worden vastgesteld, omdat Nederland eigen onderdanen niet zonder garantie van terugkeer over- en uitlevert ter vervolging ex art. 6 lid 1 OLW en art. 4 lid 2 UW en in het geheel niet over- en uitlevert ter executie (art. 6 lid 2 OLW en 4 lid 1 UW). 

Wat hebben overlevering en uitlevering tot doel?

De strafvervolging van de opgeëiste persoon hetzij de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde straf of maatregel (aanhoudingsbevel of veroordelend vonnis).

Wat als aan het EAB een vonnis ten grondslag ligt waartegen een rechtsmiddel is aangewend of nog openstaat?

Dan wordt het EAB verstaan als strekkende tot vervolgingsoverlevering. Een verwijzing naar bevel of vonnis is voldoende.

Wat moet worden aangeleverd bij uitleveringszaken bij het uitleveringsverzoek?

hetzij een aanhoudingsbevel of een ander bevel met vergelijkbare rechtskracht, opgemaakt volgens de daartoe in de verzoekende staat geldende regels, hetzij het veroordelende vonnis zijn gevoegd (art. 18 lid 3 onder a UW en bv art. 12 lid 2 onder a EUV). Dat vonnis moet vatbaar zijn voor tenuitvoerlegging (of vervolgingsuitlevering).

Wanneer is over- en uitlevering niet toegestaan?

  1. een tenuitvoerlegging (executie) van een vonnis wanneer de opgeëiste persoon Nederlander of daarmee gelijk te stellen is (art. 6 OLW, art 4 UW en art. 6 EUV)
  2. indien de opgeëiste persoon bij verstek is veroordeeld, terwijl hij niet in de gelegenheid is geweest of alsnog zal worden gesteld zich te verdedigen (art. 12 OLW en 5 lid 3 UW en bv Nederlands voorbehoud bij EUV).

Waarom zijn de juridische gegevens van belang bij overlevering en uitlevering?

  • voor de vraag of de uitvaardigende justitiële autoriteit een bepaald feit in redelijkheid niet geldt
  • Aan de hand van de tekst van de bepalingen kan de uitvaardigende justitiële autoriteit bovendien nagaan of het recht van de uitvaardigende lidstaat het feit strafbaar stelt met een strafmaximum van ten minste drie jaren of twaalf maanden.

Wat eisen de de Uitleveringswet en de verdragen bij het verzoek?

Een uiteenzetting van de feiten dat gevoegd wordt 'met een zo nauwkeurig mogelijke vermelding van de tijd en plaats waarop deze zouden zijn begaan ex art. 18 lid 3 sub b UW en art. 12 lid 2 sub b EUV.

Wat eist het EAB van de omschrijving m.b.t. het feit voor de overlevering?

Het EAB lijkt hier de mate van nauwkeurigheid waarmee de feiten moeten worden omschreven te laten afhangen van het soort van feit waarop het EAB ziet. Bij feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid wel geldt, eist het EAB een volledige omschrijving, terwijl bij zogenaamde lijstfeiten een gewone beschrijving volstaat.

Hoe moet het feit worden omschreven in overleverings- en uitleveringszaken?

Niet hetzelfde als de tenlastelegging, maar het is voldoende als de omschrijving van feiten zodanig duidelijk en nauwkeurig is, dat feit, tijd, plaats en mate van betrokkenheid zo nauwkeurig mogelijk moeten worden vermeld.

Wat houdt het vereiste van de dubbele strafbaarheid in in het uitleveringsrecht?

Het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht, moet zowel in de verzoekende als in de aangezochte staat strafbaar zijn. In verband met de beoordeling van deze dubbele strafbaarheid is het belangrijk dat de verzoekende staat het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht 'zo nauwkeurig mogelijk' in het uitleveringsverzoek omschrijft en dat de verzoekende staat de strafbepaling meezendt op grond waarvan het feit strafbaar is in de verzoekende staat ex art. 12 EUV en art. 18 lid 3 sub b en c UW.

Wat is de gekwalificeerde dubbele strafbaarheid?

Dit betekent dat het feit strafbaar moet zijn en dat het strafmaximum op het feit ten minste een jaar vrijheidsstraf moet bedragen, zowel in de verzoekende als in de aangezochte staat ex art. 5 lid 1 sub a UW, art 2 lid 1 EUV. Deze kwalificatie geldt voor de vervolgingsuitlevering. Bij executie-uitlevering komt daar de eis bovenop dat uitlevering wordt gevraagd voor een opgelegde vrijheidstraf van ten minste vier maanden ex art 5 lid 1 sub b UW en art 2 lid 1 EUV.

Hoe kan de dubbele strafbaarheid worden beoordeeld?

  • enumeratieve stelsel: opsomming van feiten
  • eliminatiestelsel: uitsluiting van feiten die niet aan het vereiste strafmaximum voldoen
  • combinatie van beide stelsels

Wat is een accessoire uitlevering?

Een uitlevering voor feiten die niet aan de voorwaarden van het strafmaximum uit art. 2 lid 1 EUV voldoen. Voorwaarde is dat op die feiten een vrijheidsstraf staat. Accessoire uitlevering voor een dergelijk feit is mogelijk wanneer uitlevering wordt toegestaan voor een ander feit dat wel aan art. 2 lid 1 EUV voldoet.

Voor welke feiten kan de uitleveringsrechter de uitlevering toelaatbaar achten?

Voor de feiten die aan art. 2 lid 1 EUV voldoen en ook voor de feiten die onder de regeling van de accessoire uitlevering vallen. De MvJ heeft vervolgens de bevoegdheid om de accessoire uitlevering te weigeren, omdat art. 2 lid 2 EUV niet tot accessoire uitlevering verplicht.

Is het mogelijk dat op het moment van het begaan van het feit de strafbaarheid ontbreekt in de aangezochte staat?

Ja,dan moet het recht van de aangezochte staat m.b.t. toepasselijke strafbepaling na het begaan van het feit doch voor de uitleveringsbeslissing in werking zijn getreden. Niet het moment van begaan, maar het moment van beslissen is immers bepalend voor de strafbaarheid naar het recht van de aangezochte staat. De vervolging of de bestraffing na uitlevering dient echter wel te kunnen worden gebaseerd op een strafbepaling van de verzoekende staat die gold op het moment dat het feit werd begaan in verband met de werking van het legaliteitsbeginsel in de verzoekende staat na uitlevering.

Hoe is de dubbele strafbaarheid gerelativeerd in het overleveringsrecht?

Dat is gebeurd door de zgn 'lijstfeiten'. Art. 7 lid 1 sub a onder 1 OLW bepaalt dat overlevering kan worden toegestaan voor een strafbaar feit dat op bijlage 1 van de Overleveringswet vermeld staat. Gebaseerd op art. 2 lid 2 KEAB dat bepaalt dat overlevering op grond van EAB zonder toetsing van dubbelde strafbaarheid mogelijk is in geval van een feit dat voldoet aan de omschrijving van een van de feiten die in de lijst van deze bepaling zijn opgenomen.

Hoe zijn de lijstfeiten omschreven?

De omschrijvingen zijn algemeen gesteld zoals, deelneming aan een criminele organisatie, terrorisme, mensenhandel.  Hierdoor missen de omschrijvingen de specificaties van een wettelijke delictsomschrijving waaraan het feit moet voldoen op grond van het vereiste van dubbele strafbaarheid bij uitlevering.

Wat is de gedachte achter de algemene omschrijving van lijstfeiten ?

Het gaat om feiten die in alle EU-lidsttaten strafbaar zijn gesteld in specifieke vorm en dat onderlinge afwijkingen in delictomschrijvingen niet mogen leiden tot weigering van een overlevering. 

Wat wordt met de lijstfeiten uitgedrukt?

Het doel van de EU om één ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te scheppen ex art. 29 lid 1 VEU.

Welke beginsel ligt aan de lijstfeiten ten grondslag?

De wederzijdse erkenning: wanneer een uitvaardigende justitiële autoriteit in een EAB een feit aankruist in de lijst die in het standaardmodel van het EAB is opgenomen, dan is de uitvoerende justitiële autoriteit in beginsel aan die beslissing gebonden en dient een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid achterwege te blijven.

Welke beperking bevatten  art. 2 lid 2 KEAB en art. 7 lid 1 sub a onder 1 OLW? 

Dat het feit strafbaar moet zijn in de uitvaardigende staat en dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren is gesteld. De eis dat het feit strafbaar moet zijn in de uitvaardigende staat volgt uit het legaliteitsbeginsel voor een feit dat in de uitvaardigende staat strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.

Wat kan de Rechtbank Amsterdam wel toetsen?

Of de uitvoerende justitiële autoriteit 'in redelijkheid' tot deze oordelen heeft kunnen komen. Het zou als een marginale toetsing kunnen worden beschouwd van het beginsel van wederzijdse erkenning (bij het onderzoek kan aansluiting worden gezocht bij een richtlijn van de EU). Dergelijke uitspraken leveren een voorbeeld op van een kaderbesluitconforme uitleg (Pupino-arrest)

Wanneer toets de Rechtbank van Amsterdam in afwijking van de regeling van de lijstfeiten wel de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor overlevering wordt gezocht?

Als het een Nederlander betreft of daarmee gelijk te stellen vreemdeling. Op grond van art. 6 lid 5 en art. 5 OLW vindt overlevering in een dergelijk geval alleen plaats onder de waarborg dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling zijn vrijheidsstraf in Nederland zal mogen ondergaan.

Wat als een feit uit een EAB niet onder een lijstfeit valt?

Dan dient de uitvoerende justitiële autoriteit wel te onderzoeken of is voldaan aan het vereiste van gekwalificeerde dubbele strafbaarheid op grond van art. 7 lid 1 sub a onder 2 OLW. Op het feit dient naar het recht van de uitvaardigende staat en naar Nederlands recht ten minste een maximum van twaalf maanden vrijheidsstraf te zijn gesteld.

Wijkt de Nederlandse regeling van de dubbele strafbaarheid uit art. 7 lid 1 sub a onder 2 OLW af van de regeling uit art. 2 lid 4 KEAB?

Ja, het kaderbesluit lijkt slechts een eenzijdige kwalificatie van de strafbaarheid te bevatten (ten minste twaalf maanden maximumstraf in de uitvaardigende lidstaat), terwijl de Nederlandse regeling van tweezijdige kwalificatie uitgaat (ten minste twaalf maanden maximumstraf in de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat).

Kunnen er juridische problemen ontstaan bij de dubbele strafbaarheid?

Ja, bijvoorbeeld in het geval dat de omschrijving van de feiten naar Nederlands recht niet zonder meer een strafbaar feit oplevert omdat de omschrijving van het feit bepaalde juridische termen bevat die in het licht van de toepasselijke Nederlandse strafbepalingen kwalificatieproblemen kunnen opleveren. Zo bepaalde de HR dat een wettelijke voorschrift alleen geldt voor een nationaal voorschrift. Wel kan een analoge transformatie methode worden toegepast voor de uit- of overlevering op grond van art. 5 lid 2 UW en art. 7 lid 3 OLW. Dus een uit- of overlevering voor vervolging en daarna de straf in Nederland ondergaan.

Zijn de procedures van overlevering en uitlevering strafprocedures?

Nee, de over- en uitleveringsrechter hoeven zich niet te buigen over de gegrondheid van de verdenking die de uitvaardigende justitiële autoriteit respectievelijk de verzoekende staat jegens de opgeëiste persoon koestert of over de juistheid van de veroordeling van de opgeëiste persoon door de rechter in de uitvaardigende lidstaat dan wel verzoekende staat.

Wanneer heeft een verweer m.b.t. onschuld kans van slagen?

Indien het mogelijk is de beweerde onschuld tijdens de zitting (in overleveringzaken) of onverwijld (in uitleveringszaken) aan te tonen zonder diepgaand onderzoek vergelijkbaar met dat in het strafgeding zelf.

Is het mogelijk om getuigen aan te brengen om onschuld aan te tonen (alibi)?

Ja, getuigen kunnen ter zitting van de rechtbank worden gehoord ex art. 26 lid 5 OLW en art. 26 lid 4 UW. In overleveringszaken bestaat echter wel een beperking: de wetgever heeft aanhouding van de zitting om getuigen te horen n.a.v. een onschuldverweer niet mogelijk gemaakt. De opgeëiste persoon zal daarom voorafgaand aan de zitting de door hem i.v.m. een te voeren onschuldverweer gewenste getuigen aan de OvJ moeten opgeven.

Hoe kan naar Nederlands recht de overbrenging van een gevonnist persoon plaatsvinden?

Ex art. 2 WOTS alleen krachtens een verdrag. Het VOGP stelt als eis voor overbrenging onder meer de eis van dubbele strafbaarheid ex art. 3 lid 1 sub e VOGP (ook voor lijstfeiten).

Kunnen vreemdelingen die gelijk zijn gesteld aan Nederlanders worden overgeleverd ter executie?

Nee, ex art. 6 lid 5 OLW is de regeling inzake vervolgingen- en executie van overeenkomstige toepassing op sommige vreemdelingen. Die vreemdelingen kunnen dus niet worden overgeleverd ter executie, maar wel ter vervolging, mits hun terugkeer is gegarandeerd. 

Wat zijn de voorwaarden voor de vreemdeling om gelijk gesteld kunnen worden met een Nederlander?

De vreemdeling moet in het bezit zijn van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, Nederland moet rechtsmacht hebben t.a.v. het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt en t.a.v. de vreemdeling moet de verwachting bestaan dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen als gevolg van de hem reeds opgelegde straf (executie-overlevering) respectievelijk als gevolg van de hem eventueel na overlevering opgelegde straf (in geval van vervolgingsoverlevering).

Mogen Nederlanders volgens de Uitleveringswet worden uitgeleverd?

Nee. Art. 4 lid 2 UW maakt een uitzondering voor de uitlevering ter strafvervolging, onder de voorwaarde dat naar het oordeel van de MvJ is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon een eventueel aan hem opgelegde vrijheidsstraf in Nederland zal mogen ondergaan. Dat betekent dat de verzoekende staat op voorhand moet instemmen met de omzettingsprocedure van art. 11 VOGP. 

Wat levert een dwingende weigeringsgrond op in zowel het over- en uitleveringsrecht?

Ne bis in idem: een eerdere onherroepelijke berechting ter zake van het feit dat ook aan het EAB of het uitleveringsverzoek ten grondslag ligt ex art. 9 lid 1 OLW en art. 9 lid 1 UW.

Wat is de ratio van de weigeringsgrond 'Ne bis in idem'?

  • vanuit de gedachte dat indien de opgeëiste persoon onherroepelijk is berecht in de aangezochte staat uitlevering afbreuk zou doen aan het gezag van de uitspraken van zijn rechters en daarmee aan zijn soevereiniteit. 
  • de opgeëiste persoon verdient bescherming tegen dubbele vervolging of bestraffing (de weigeringsgrond strekt zich ook uit over de onherroepelijke berechting in een andere staat dan in de aangezochte staat).

Welke kwesties spelen een rol bij de weigeringsgrond van 'Ne bis in idem'?

  1. wat verstaat men onder feit
  2. welke uitspraken ter zake van hetzelfde feit vallen onder de weigeringsgrond
  3. van welke staten leveren deze uitspraken een weigeringsgrond op

Wat volgt volgens het HvJ uit het 'ne bis in idem-beginsel'?

  • Dat de lidstaten elkaars rechtssystemen vertrouwen en de uitkomsten daarvan aanvaarden, ook al zou het eigen recht niet tot hetzelfde resultaat leiden. Daarom mogen juridische verschillen de toepassing van de bepaling niet hinderen.
  • De doelstelling van art. 54 SUO is te voorkomen dat een persoon die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer daardoor voor dezelfde feiten wordt vervolgd op het grondgebied van verschillende lidstaten. 

Wat betekent het 'ne bis in idem-beginsel' voor het overlevringsrecht?

Het Overleveringsrecht (Rechtbank Amsterdam) heeft aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de HvJ EG m.b.t. het 'ne bis in idem-beginsel' bij het interpreteren (wetgever) van art. 3 sub 2 KEAB en art. 9 OLW. Hieruit kan worden opgemaakt dat overlevering in eder geval moet worden geweigerd in die gevallen waarin art. 54 SUO de uitvaardigende lidstaat verbiedt de opgeëiste persoon te vervolgen.

Wat als het uitleveringsverzoek strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon, terwijl hij in de verzoekende staat al onherroepelijk is vrijgesproken van hetzelfde feit?

Art. 2 Aanvullend Protocol EUV geeft partijen de mogelijkheid nationale bepalingen inzake 'ne bis in idem-beginsel' m.b.t. buitenlandse gewijsden toe te passen. Art. 9 lid 1 onder c UW is zo'n bepaling; deze bepaling spreekt immers van 'een andere rechter', waaronder ook de rechter in de verzoekende staat.

Wanneer moet in beginsel de over- en uitlevering worden geweigerd?

Indien aan het feit dat een EAB ten grondslag ligt dat ook onderwerp vormt van een lopende strafvervolging in Nederland. Uitzondering: net als in het uitleveringsrecht (art. 9 lid 2 UW) kan de MvJ echter een opdracht geven tot staking van de in Nederland ter zake van hetzelfde feit lopende vervolging geven, indien hij van mening is dat aan overlevering de voorkeur moet worden gegeven ex art. 9 lid 2 OLW. Criterium is daarbij de goede rechtsbedeling: in welk land kan het feit het beste worden vervolgd?

Welke voorwaarde stelt de MvJ bij de opdracht tot staking van de vervolging ex art. 9 lid 2 OW en UW?

Dat de over- en uitlevering wordt toegestaan als de opgeëiste persoon in de uitvaardigende lidstaat verder wordt vervolgd.

Wanneer moet overlevering worden geweigerd?

Ex art. 9 lid 1 onder f OLW indien naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend over het feit waarop het EAB betrekking heeft maar wegens verjaring geen vervolging of, indien de overlevering wordt verzocht ter tenuitvoerlegging, geen bestraffing meer kan plaatsvinden.

Wat brengt het beginsel van wederzijdse erkenning mee?

Dat de uitvoerende justitiële autoriteit erop zal moeten vertrouwen dat in de uitvaardigende lidstaat de verjaring niet is ingetreden. Dus verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is geen weigeringsgrond.

Waarom is de weigeringsgrond verjaring aan de orde?

Indien het feit waarop het EAB betrekking heeft onder de Nederlandse rechtsmacht valt. Dat veronderstelt dat het ook onder een Nederlandse delictomschrijving valt (ook lijstfeiten). De overleveringsrechter zal dus moeten onderzoeken of het feit naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert, ook indien de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangemerkt- en in redelijkheid heeft kunnen aanmerken - als een zgn lijstfeit.

Staat verjaring in de weg aan uitlevering?

Ja, ex art. 9 lid 1 sub e UW wordt uitlevering niet toegestaan indien naar Nederlands recht wegens verjaring geen vervolging of, indien de uitlevering wordt verzocht te tenuitvoerlegging, geen bestraffing meer kan plaatsvinden. Bij gebleken verjaring moet de uitleveringsrechter de uitlevering ontoelaatbaar verklaren.

Wat is de beoordeling in concreto?

Naar het recht van de verzoekende staat wordt algemeen aangenomen, dat een beoordeling in concreto nodig is: bij daadwerkelijke verjaring is namelijk vervolging of tenuitvoerlegging van straf niet mogelijk. Uitlevering zou zinloos zijn. Tot het blijk geven van toetsing van die concrete verjaring is de uitleveringsrechter slechts gehouden indien door of namens de opgeëiste persoon verweer wordt aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden van een ingetreden verjaring zou moeten worden uitgegaan.

Waar het in het Nederlands recht om?

Om een beoordeling in abstracto: zou in Nederland in een vergelijkbaar geval de verjaring zijn ingetreden? Ratio in over- en uitleveringsrecht is dat de uitleveringsrecht het recht toepast dat geldt op het moment van zijn beslissing.

Kan overlevering plaatsvinden indien de opgeëiste persoon ten tijde van het begaan van het feit dat het EAB ten grondslag ligt de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt?

Nee, ex art. 10 OLW. De leeftijdgrens is ontleend aan art. 486 Sv. Het KEAB sluit namelijk de overlevering van een persoon uit die naar het 'recht van de uitvoerende lidstaat op grond van zijn leeftijd niet strafrechtelijk verantwoordelijk [kan] worden gesteld ex art. art. 3 onder 3 KEAB.
Als een verdrag geen bepaling omtrent minderjarigheid bevat dan kan de MvJ op grond van de jeugdige leeftijd van de opgeëiste persoon oordelen dat de gevolgen van uitlevering bijzondere hardheid zouden zijn voor de opgeëiste persoon ex. art 10 lid 2 UW.

Hoe zit het met overlevering en schending van mensenrechten?

Art. 11 OLW bepaalt dat overlevering niet wordt toegestaan in gevallen waarin naar het oordeel van de rechtbank een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden bestaat dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon zoals deze worden gewaarborgd in het EVRM (staat niet zodanig in het KEAB).

Hoe zit met uitlevering en schending van mensenrechten?

Er ontbreekt een algemene weigeringsgrond in de UW en EUV. Wel bevatten art. 10 lid 1 UW en art. 3 lid 2 EUV een specifieke weigeringsgrond inzake discriminatoire vervolging en bestraffing vanwege godsdienst, levensbeschouwing, politieke overtuiging, nationaliteit, ras of groep van de bevolking waartoe de opgeëiste persoon behoort.

Bestaat er een algemene verplichting tot eerbiediging van mensenrechten?

Ja, dit vloeit voort uit art. 1, 3 en 6 EVRM, zoals het EHRM heeft beslist in het Soering-arrest. HR heeft deze verplichting overgenomen i.v.m. uitlevering.

Wie beoordeelt de dreigende schendingen?

Volgens de HR is de beoordeling van bepaalde verweren bij uitlevering voorbehouden aan de MvJ (dreigende schendingen van art. 3 EVRM en dreigende schendingen van art. 6 EVRM die niet flagrant is).

Wie beoordeelt over reeds voltooide schendingen?

Volgens de HR is de uitleveringensrechter bevoegd te oordelen over verweren inzake  reeds voltooide schendingen van art. 3 EVRM en dreigende flagrante schendingen van art. 6 EVRM.

Hoe komt het dat het systeem van de Overleveringswet wordt gehanteerd in de Uitleveringswet?

Dit heeft de HR niet overgenomen, zodat de bevoegdheid van de uitleveringsrechter om mensenrechtenverweren te beoordelen beperkter is dan de bevoegdheid van de overleveringsrechter op grond van art. 11 OLW. 

Wat kan de uitleveringsrechter op het gebied van mensenrechten?

Die kan op grond van art. 30 lid 2 Uitleveringswet aan de MvJ advies uitbrengen over de beoordeling van mensenrechtenkwesties door de MvJ. Een dergelijk advies kan vervolgens een rol spelen in een eventueel kort geding tegen de beslissing van de MvJ om tot uitlevering over te gaan.

Wat is het uitgangspunt van de HR m.b.t. mensenrechtenverweren?

Dat die voor de strafrechter van de verzoekende staat dienen te worden gevoerd. Slechts in het geval waarin dat niet mogelijk is vanwege het ontbreken van een daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van art. 13 EVRM kan de overleveringsrechter de overlevering ontoelaatbaar verklaren op grond van het risico van flagrante schending van art. 6 EVRM. Dit geldt eveneens t.a.v. mensenrechtenschendingen die reeds onomkeerbaar hebben plaatsgevonden. De Rechtbank Amsterdam heeft de eis van het ontbreken van een effectief rechtsmiddel uit de uitleveringsrechtspraak van de HR overgenomen in overleveringszaken.

Hebben algemeen gestelde mensenrechtenverweren bij de Rechtbank van Amsterdam een kans?

Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt van niet. Ook de tekst van art, 11 OLW stelt strenge eisen aan dergelijke verweren: er moet sprake zijn van een 'gegrond vermoeden' dat 'op feiten en omstandigheden is gebaseerd'.

Welk vereiste komt in art. 12 OLW m.b.t. verstekvonnissen naar voren?

Dit artikel maakt overlevering afhankelijk van de garantie dat de opgeëiste persoon om een nieuw proces mag verzoeken en aanwezig mag zijn op de terechtzitting, indien het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is gewezen zonder dat de opgeëiste persoon is gedagvaard of anderszins in persoon op de hoogte is gebracht van datum en plaats van de terechtzitting. 

Waar ligt de nadruk op t.a.v. de berechting bij verstek? op de verdedigingsrechten of de aanwezigheidsrechten?

Bij de verdedigingsrechten aangezien het doel van de bepaling is, om de bij verstek veroordeelde opgeëiste persoon die niet in de gelegenheid is geweest zijn verdediging te voeren daartoe na overlevering alsnog in de gelegenheid te stellen. De garantie beoogt te voorkomen dat Nederland door overlevering zou meewerken aan de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd zonder dat de veroordeelde in staat is geweest zich te verdedigen.

Betekent het dat art 12 OLW bij verstek een 'nieuw proces' of 'fresh determination' nodig is?

Ja, uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat de enkele mogelijkheid van een verzoek om een 'nieuw proces' niet toereikend is. De bij verstek veroordeelde opgeëiste persoon die niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan heeft immers recht op een 'fresh determination'.

Wanneer is volgens art. 12 OLW een garantie vereist?

Indien,
  1. het EAB een verstekvonnis betreft
  2. de opgeëiste persoon niet in persoon in kennis is gesteld van datum en plaats van de zitting. 
  3. dat de opgeëiste persoon niet in de gelegenheid is geweest zich te (doen) verdedigen in de procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid. 

Waarom staat in art. 12 OLW 'in persoon'?

Wetgever wilde aansluiten bij het EHRM en voorkomen moest worden dat een 'formele' betekening, bv aan de griffier van de rechtbank of aan het stadhuis, voor de toepassing van art. 12 OLW dezelfde rechtskracht zou hebben als een betekening in persoon.

Kan een gemachtigde raadsman  optreden voor de opgeëiste?

Ja, volgens de Rechtbank van Amsterdam is de ratio dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.

Hoe moet de garantie van art. 12 OLW worden gegeven dat de opgeëiste persoon in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog zijn verdedigingsrecht te kunnen uitoefenen bij een verstekvonnis?

In de uitspraak van overlevering ex art. 28 lid 5 OLW. De garantie moet zo duidelijk en ondubbelzinnig zijn dat de opgeëiste persoon zich daarop in de uitvaardigende lidstaat kan beroepen. In de regel volstaat de garantie dat de opgeëiste persoon nog een - tot een nieuwe feitelijke en juridische behandeling leidend - rechtsmiddel tegen het verstekvonnis kan aanwenden, tenzij twijfel ontstaat over de ontvankelijkheid van dat rechtsmiddel.

Wat is er in het uitleveringsrecht van toepassing m.b.t. verstekvonnissen?

Hierin is een materieel criterium van toepassing. Ex art. 5 lid 3 UW bepaalt namelijk dat uitlevering ter executie van een bij verstek opgelegde straf of maatregel alleen kan worden toegestaan, indien de opgeëiste persoon in voldoende mate in de gelegenheid is geweest of alsnog zal worden gesteld om zijn verdediging te voeren.

Is het niet gegeven van een garantie door de verzoekende staat dat de opgeëiste persoon in staat wordt gesteld om een verdediging te voeren bij een verstekvonnis een dwingende weigeringsgrond?

Ja, het voorbehoud en art. 3 lid 1 Tweede Aaanvullende Protocol leveren in samenhang met art. 5 lid 3 UW een dwingende weigeringsgrond op, die ter beoordeling van de uitleveringsrechter staat. Voorziet een toepasselijk verdrag niet in zo'n exceptie, dan kan een beroep op art. 6 EVRM soelaas bieden.

Wanneer wordt overlevering niet toegestaan i.v.m. territoriale en extraterritoriale rechtsmacht?

Ex art. 13 lid 1 OLW bepaalt dat de overlevering niet wordt toegestaan indien het EAB betrekking heeft op
  1. een strafbaar feit dat geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig of
  2. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd

Kan de OvJ verzoeken dat toch wordt overgeleverd?

Ja, art. 13 lid 2 OLW bepaalt dat op vordering van de OvJ wordt afgezien van een weigering van de overlevering uitsluitend krachtens lid 1 onder a of b, tenzij de rechtbank van oordeel is dat de OvJ niet in redelijkheid tot zijn vordering had kunnen komen.

Wat voor weigeringsgrond de territoriale en extraterritoriale rechtsmacht ex art. 13 OLW?

Het is een facultatieve weigeringsgrond ex art. 4 onder 7 KEAB: de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het EAB om deze redenen weigeren. In OLW is de weigeringsgrond dwingend omschreven.

Welke belangen heeft de opgeëiste persoon bij een goede rechtsbedeling?

Het belang om in eigen land te worden berecht in de taal die de verdachte verstaat en om in eigen land zijn straf te kunnen uitzitten (Nederlanders door terugkeer garantie ex art. 6 lid 1 en 5 OLW en weigering om over te leveren voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf op grond van art. 6 lid 2 en 5 OLW en art. 4 UW).

Wat is van belang bij de toepassing van art. 13 OLW en art. 7 EUV (plaats waar het feit is begaan)?

Om te bepalen of een feit geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. Bijvoorbeeld invoer van drugs vanuit buitenland, gaat om hetzelfde feit ex art. 68 Sr zodat het materiële feit in beide landen is gepleegd waardoor art. 13 OLW van toepassing wordt. 

Welk criterium hanteer de rechtbank bij de vraag of het feit in Nederland is gepleegd?

Het materiële feit uit art. 68 Sr. Het gevolg is dat de OvJ en rechtbank via art. 13 lid 1 en 2 OLW beslissingsmacht hebben over de vraag waar het feit dient te worden vervolgd.

Wanneer is sprake van situatie als in art 13 lid 1 b OLW?

Als het feit buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd. Het is van belang dat de OvJ een vordering doet dat wordt afgezien van een weigering van een overlevering.

Wat kan de rechtbank met de vordering van de OvJ doen?

De rechtbank kan de vordering van de OvJ op grond van art. 13 lid 2 OLW marginaal toetsen. De rechtbank kan de vordering passeren en de overlevering weigeren wanneer de OvJ niet in redelijkheid tot zijn vordering heeft kunnen komen.

Hoe kijkt de HR aan tegen de plaats van het delict?

De HR is van oordeel dat het aan de vervolgende instanties (OM tussen landen) om in het belang van een goede rechtsbedeling onderling te bepalen waar de verdachte van dergelijke drugstransporten wordt vervolgd.

In hoeverre worden de persoonlijke belangen meegewogen van de opgeëiste persoon bij de beoordeling van de vordering van de OvJ op grond van art. 13 lid 2 OLW?

Het standpunt van de rechtbank Amsterdam is dat de OvJ die belangen bij zijn vordering dient te betrekken. Wanneer hij dat niet doet, is dat onredelijk en dient de overlevering te worden geweigerd. Het standpunt van de rechtbank is dat de OvJ bij het ontbreken van beleidsregels t.a.v. van de wijze waarop de persoonlijke belangen worden afgewogen een verzwaarde motiveringsplicht t.a.v. zijn vordering. De Hoge Raad casseerde de uitspraak omdat de verzwaarde motiveringsplicht volgens de HR geen steun vindt in de tekst en de parlementaire geschiedenis van de OW.

Welke persoonlijke belangen moeten volgens de rechtbank worden meegewogen?

De persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon i.v.m. ziekte of woning, werk en gezin (redenen van humanitaire aard). En dit kan zwaarder wegen dan de belangen van de uitvaardigende staat bij vervolging van de opgeëiste persoon in die staat.

Mag volgens de HR de redenen van humanitaire aard mee worden gewogen bij het beoordelen van de vordering van de OvJ op grond van art. 13 lid 2 OW.

Nee omdat de OW geen hardheidsclausule, zoals deze is geregeld in art. 10 lid 2 UW. Art. 35 lid 3 OLW en art. 23 lid 4 KEAB bieden slechts de mogelijkheid tot tijdelijke uitstel van de feitelijke overlevering om ernstige redenen van humanitaire aard, in het bijzonder zolang de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon reizen niet toestaat. Op grond van art. 35 lid 3 OLW dient de OvJ hierover te beslissen nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan.

Welke lijn volgt de Rechtbank van Amsterdam in haar rechtspraak na de cassaties in het belang der wet?

Dat de OvJ bij zijn op grond van art. 13 lid 2 OLW wel de belangen van de opgeëiste persoon dient te betrekken, maar de rechtbank is bij de beoordeling van die vordering terughoudender dan in de rechtspraak voorafgaand aan de cassaties in het belang der wet.

Welke weigeringsgronden komen nu aan de orde?

Weigeringsgronden uit de Uitleveringswet en de uitleveringsverdragen die geen tegenhanger hebben in de Overleveringswet.

Wie is bevoegd t.a.v. deze uitleveringsgrond?

De uitleveringsrechter. Echter, ex art. 20 lid 1 UW kan de MvJ een uitleveringsverzoek van een staat waarmee Nederland geen uitleveringsverdrag heeft al rauwelijks afwijzen.

Wat bepaald art. 28 WVV?

Dat een verdrag bindende kracht ontzegt voor wat betreft handelingen (van vedragspartijen en niet van individuen) die zijn verricht voor de inwerkingtreding van dat verdrag.

Wat voor bepalingen komen voor in uitleveringsverdragen?

Geen regels van materieel strafrecht waarvoor het verbod van terugwerkende kracht geldt, maar grotendeels regels van procesrecht die onmiddellijke werking hebben.

Is een Nederlands sepot ter zake van het feit waarvoor de uitlevering wordt verzocht aanleiding om een uitlevering te weigeren?

Ja, ex art 9 tweede zin EUV kan de aangezochte staat de uitlevering weigeren, indien zijn bevoegde autoriteiten hebben besloten om vervolging voor dat feit achterwege te laten. De uitleveringswet bevat op dit punt geen regeling; art. 9 lid 1 onder b UW ziet alleen op die gevallen waarin een hernieuwde vervolging overeenkomstig art. 255 Sv is uitgesloten. Vanwege haar facultatieve karakter staat deze weigeringsgrond niet ter beoordeling van de uitleveringsrechter, maar van de MvJ.

Wordt er nooit uitgeleverd voor een feit waarop de doodstraf staat?

Nee, zodra echter naar het oordeel van de MvJ door de verzoekende staat voldoende is gewaarborgd dat die straf, eenmaal opgelegd, niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan uitlevering niet worden geweigerd wegens de aard van de sanctie (art. 8 UW is geen absolute garantie). Vanwege het verdragsrechtelijke primaat is voor de toepassing van de doodstraf-exceptie in beginsel alleen plaats, indien het toepasselijke verdrag daarvoor ruimte laat.

Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland m.b.t. de doodstraf?

Nederland is partij bij Protocol 6 EVRM (oplegging en tenuitvoerlegging van de doodstraf onder alle omstandigheden verbiedt) en Protocol 13 EVRM (dat de doodstraf onder alle omstandigheden verbiedt). Op grond van deze Protocollen is Nederland 'verplicht zich te onthouden van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat iemand die onder zijn rechtsmacht ressorteert', dat wil zeggen die zich onder zijn feitelijk macht en verantwoordelijkheid bevindt, 'aan de doodstraf wordt blootgesteld, ook als die straf elders word opgelegd of voltrokken'. Dat betekent ook dat de garantie effectief moet zijn.

Wat bevat art. 10 lid 2 UW?

Een hardheidsclausule. Deze bepaling belast de MvJ met het oordel of het verzoek moet worden afgewezen gelet op de jeugdige of gevorderde leeftijd van de opgeëiste persoon of zijn (psychische of fysieke) gezondheidstoestand.

Betekent integratie op zichzelf dat uitlevering van een bijzondere hardheid zou zijn?

Nee, volgens de HR gaat het om een combinatie van omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de gevolgen van de uitlevering van bijzondere hardheid zouden zijn.

Wat bepaalt art 11 lid 4 UW en art. 5 EUV?

Deze artikelen verplicht de uitleveringsrechter de uitlevering ter zake fiscale delicten ontoelaatbaar te verklaren, tenzij de verdragspartijen anders overeen zijn gekomen. De ratio van deze weigeringsgrond is dat de aangezochte staat geen belang heeft bij de medewerking aan de bestrijding van benadeling van de financiële belangen van de verzoekende staat. Dat kan immers afbreuk doen aan zijn eigen belang op dat gebied.

Wat als het toepasselijke verdrag geen weigeringsgrond ter zake fiscale delicten heeft?

Dan staat het fiscale karakter van het feit op zichzelf niet in de weg aan uitlevering. Wel moet dan voldaan zijn aan de eis van dubbele strafbaarheid. De exceptie verliest betekenis omdat in veel verdragen uitlevering toestaan voor fiscale delicten.

Kan uitlevering voor fiscalen delicten ook afstuiten op de eis van dubbele strafbaarheid?

Ja, bv bij drugssmokkel. Bij het ene land is dat een fiscaal delict en in het andere land niet. Bij een strafbepaling moet het gaan om 'in de kern hetzelfde rechtsgoed' te beschermen.

Levert Nederland personen uit terzake militaire delicten ex art. 11 lid 4 UW?

Nee, hieraan ligt ten grondslag dat het niet in het belang is van de aangezochte staat om mee te werken aan de handhaving van de militaire discipline in de verzoekende staat. Een dergelijke medewerking zou immers afbreuk kunnen doen aan de handhaving van de eigen soevereiniteit.
Wel kan worden uitgeleverd voor militaire delicten die ook een commune strafbaar feit opleveren ex art. 11 lid 3 UW. 

Levert Nederland ter zake van 'strafbare feiten van politieke aard, met inbegrip van daarmee samenhangende feiten' uit?

Nee ex art. 11 lid 1 UW. De uitleveringsrechter is bevoegd om deze weigeringsgrond toe te passen. De verdragen spreken van een feit dat door de aangezochte staat als een politiek misdrijf of met een dergelijk misdrijf samenhangend feit wordt beschouwd.

Welke gedachten liggen aan het verbod tot uitlevering voor politieke delicten ten grondslag?

  1. staten wensten niet mee te werken aan vervolging en bestraffing van personen die zich verzetten tegen autocratische en repressieve regiems
  2. geeft de exceptie de aangezochte staat de mogelijkheid zich afzijdig te houden van interne onlusten en politieke meningsverschillen in de verzoekende staat
  3. wordt als rechtvaardiging van deze exceptie aangevoerd de vrees dat de opgeëiste persoon een oneerlijk proces in de verzoekende staat wacht

Wat kan de aangezochte staat door politieke delicten te verbieden?

In het concrete geval abstraheren van een waardering van het politieke conflict en ook in het midden laten of er gegronde vrees bestaat voor een oneerlijke berechting. Men hoeft alleen vast te stellen of er sprake is van een politiek delict, hetgeen tot weigering leidt. De exceptie van het politieke delict kan overigens alleen in de weg staan aan uitlevering naar de staat tegen het bestel waarvan het politieke delict zich richtte (relativiteit).

Op grond van welke uitzonderingen  is de betekenis van de politieke exceptie teruggedrongen?

  1. Attentaatsclausule: die met het oog op uitlevering de aanslag op een staatshoofd of een van zijn familieleden depolitiseert, d.w.z. als niet politiek delict bestempelt.
  2. Terrorisme: verdragen op gebied van terrorisme voorzien in dwingende uitsluiting van de exceptie voor zeer ernstige geweldsmisdrijven en in de mogelijkheid van uitsluiting voor minder zware geweldsmisdrijven.
  3. Genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de mensheid: verdragen op dit gebied sluiten de politieke exceptie uit.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo