Overlevering en uitlevering - Beginselen

23 belangrijke vragen over Overlevering en uitlevering - Beginselen

Hoe staat het soevereiniteitsbeginsel in verhouding tot de uitlevering?

Het klassieke uitleveringsrecht berust op het beginsel dat staten soeverein zijn op hun eigen grondgebied en dat zij daarom alleen verplicht zijn om personen op hun grondgebied en dat zij daarom alleen verplicht zijn om personen op hun grondgebied aan te houden en aan andere staten uit te leveren wanneer zij zich daartoe bij verdrag hebben verbonden. Daarnaast zijn staten vrij om zonder verdrag personen aan te houden en uit te leveren, mits het nationale recht van de aangezochte staat uitlevering zonder verdrag toestaat.

Kan Nederland personen uitleveren zonder verdrag?

Nee, art. 2 lid 3 Grondwet en art. 2 UW bepalen dat uitlevering niet geschiedt dan krachtens een verdrag. 

Wanneer is er sprake van ernstige inbreuk op de soevereiniteit van de andere staat?

  1. Als opsporingsambtenaren van de ene staat zonder toestemming van een andere staat personen naar het eigen grondgebied om deze personen te vervolgen of te bestraffen.
  2. Als opsporingsambtenaren van een staat zonder toestemming van de andere staat, bv het afluisteren van gesprekken met technische hulpmiddel, het schaduwen van personen en het uitvoeren van een infiltratieactie of pseudo-koop.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Welk aspect van het soevereiniteitsbeginsel laat de rechtbank i.v.m. art. 13 OLW zien?

  1. een staat is soeverein in zijn beslissingen om personen op zijn grondgebied aan te houden of om opsporingshandelingen te verrichten t.a.v. strafbare feiten die op zijn grondgebied zijn gepleegd. 
  2. een staat is bevoegd om te bepalen welke gevolgen worden verboden aan het feit dat een misdrijf op zijn grondgebied is gepleegd. Een staat kan beslissen dat hij het betreffende feit zelf wil vervolgen of vervolging achterwege wil laten of hij kan de vervolging overdragen aan een andere staat die een groter belang heeft bij vervolging.

Wat kunnen redenen voor Nederland zijn om gebruik te maken van het soevereiniteitsbeginsel om een persoon niet uit te leveren of over te leveren?

  1. Nederland gedoogd het feit (verkoop softdrugs) of omdat het feit naar Nederlands recht onder een strafuitsluitingsgrond valt (abortus en euthanasie). 
  2. Nederland beslist om een in Nederland gepleegd feit zelf te vervolgen omdat het Nederlandse rechtsbelang in ernstige mate is geschonden door het feit.

Wat is het gevolg van wederzijdse erkenning?

Het lijkt binnen de EU het soevereiniteitsbeginsel sterk te relativeren. Overlevering is niet gebaseerd op een verzoek of direct op een verdrag maar op grond van een aanhoudingsbevel van een justitiële autoriteit dat door een andere justitiële autoriteit ten uitvoer wordt gelegd. 

In hoeverre heeft een lidstaat zeggenschap m.b.t. een aanhoudingsbevel op grond van de KEAB?

  1. De Raad kan slechts met eenparigheid van stemmen kaderbesluiten aannemen.
  2. Het EAB heeft niet het karakter van een bevel dat zonder meer moet worden ten uitvoer gelegd door de uitvoerende justitiële autoriteit.
  3. Een rechterlijke autoriteit van de uitvoerende staat dient te beslissen of de opgeëiste persoon wordt overgeleverd.
  4. Het KEAB geeft een opsomming van voorwaarden en weigeringgronden
  5. De toetsingsprocedure en de daarbij toe te passen voorwaarden voor overlevering zijn neergelegd in de Overleveringswet.

Waaruit bestaan de verschillen tussen overlevering en uitlevering?

De vereenvoudiging en versnelling van de procedure. Doordat een aantal voorwaarden uit het uitleveringsrecht zijn overgnomen in het KEAB en de Overleveringswet, is er nog steeds sprake van een inhoudelijke toetsing van de EAB's door de uitvoerende justiële autoriteiten.

Wat houdt het vertrouwensbeginsel materieel in?

Nederland vertrouwt er op dat de mensenrechten van de opgeëiste persoon na uitlevering zullen worden gerespecteerd in een strafprocedure, of, als het om executie-uitlevering gaat, dat die rechten zijn gerespecteerd in de strafprocedure waarin de straf is opgelegd. 

Wat mag de uitleveringsrechter niet toetsen volgens de HR (verschil tussen uitleveringsprocedure en strafprocedure)?

De rechtmatigheid van bewijs dat aan het uitleveringsverzoek ten grondslag ligt. De rechtmatigheid van het bewijs zal bij vervolgingsuitlevering moeten worden betwist in de strafprocedure na uitlevering en niet in de Nederlandse uitleveringsprocedure. Bij executie-uitlevering is het uitgangspunt dat de opgeëiste persoon die betwistingsmogelijkheid reeds heeft gehad in de strafprocedure waarin de straf is opgelegd.

Wat is het verschil tussen de uitleveringsprocedure en de strafprocedure?

In de uitleveringsprocedure dient de uitleveringsrechter te beoordelen of het uitleveringsverzoek aan de vereisten voldoet die het toepasselijke uitleveringsverdrag en de Uitleveringswet daaraan stellen. De uitleveringsprocedure is geen strafrechtelijk onderzoek naar de feiten die aan het verzoek ten grondslag liggen. Het is evenmin een onderzoek naar de rechtmatigheid van de opsporing van de feiten. Dergelijke kwesties dienen in beginsel aan de orde te worden gesteld in de strafprocedure na uitlevering.Bij executie-uitlevering heeft de opgeëiste persoon deze kwesties aan de orde kunnen stellen in de strafprocedure waarin de straf is opgelegd.

Wat is de ratio van het specialiteitsbeginsel?

Dat een specifieke beslissingsprocedure waarin bepaalde voorwaarden ter toetsing staan bij uitlevering en overlevering alleen zin heeft wanneer die procedure beperkend werk t.a.v. het vervolgingsrecht en het executiereht van de verzoekende of uitvaardigende staat. Wanneer de beperkingen in het overleveringsrecht worden afgeschaft, vervalt daarmee wellicht ook de ratio van het specialiteitsbeginsel. Het vervolgingsrecht van een uitvaardigende justitiële autoriteit zou dan niet meer aan beperkingen kunnen worden onderworpen door de overleveringsbeslissing van de uitvoerende autoriteit.

Wanneer vervalt de bescherming van het specialiteitsbeginsel?

Als de opgeëiste persoon na zijn vrijlating in de verzoekende of uitvaardigende staat niet binnen een bepaalde termijn het grondgebied van die staat verlaat of wanneer hij naar dat grondgebied terugkeert ex art. 14 EUV, art. 14 lid 1 sub a OLW, art. 27 lid 3 sub a KEAB.

Wat is nog meer een uitzondering op het specialiteitsbeginsel?

De instemming van de opgeëiste persoon met de verkorte procedure instemt, wordt zijn zaak niet aan de rechtbank voorgelegd. Door een dergelijke instemming verliest de opgeëiste persoon de bescherming van het specialiteitsbeginsel ex art. 45 lid 3 UW en art. 43 lid 3 OLW. De opgeëiste persoon wordt hierop gewezen ex art. 41 lid 4 UW en art. 39 lid 4 OLW.

Waar voor kan toestemming worden verkregen en is er beroep mogelijk?

Voor feiten waarvoor uitlevering of overlevering kan worden toegestaan (art. 12 lid 2 onder a UW en art. 14 lid 3 OLW). Tegen de toestemming staat geen rechtsmiddel open. Wel kan de opgeëiste persoon bij de voorzieningenrechter een kort geding aanspannen om een verbod te vorderen op het geven van toestemming.

Wanneer kan dit vertrouwen opzij worden gezet?

Als een dreigende schending van het specialiteitsbeginsel teven een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM zou opleveren en tegen die schending in de verzoekende staat geen daadwerkelijk rechtsmiddel openstaat in de zin van art. 13 EVRM.

Wat is van belang voor de werking van het specialiteitsbeginsel?

Dat de feiten duidelijk in het uitleveringsverzoek of het EAB worden omschreven en dat ook de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij die feiten duidelijk wordt omschreven. Wanneer deze informatie niet wordt geleverd of niet de vereiste duidelijkheid verschaft, kan de uitlevering of overlevering ontoelaatbaar worden verklaard (art. 28 lid 2 en art. 18 lid 3 onder b UW, art. 2 lid 2 sub e en art. 28 lid 2 OLW). 

Waarom is er vertrouwen tussen de lidstaten van de EU?

  • de lidstaten zijn via de Raad van Europa partij bij het EUV en het EVRM
  • het vertrouwen is versterkt door de justitiële samenwerking binnen de EU op grond van het VEU (art. 6 VEU de beginselen en mensenrechten)

In welke gevallen zal het vertrouwen minder groot zijn in een verzoekend land?

Wanneer de verzoekende staat niet is aangesloten bij mensenrechtenverdragen en Nederland heeft geen bilaterale uitleveringsverdragen gesloten. Bijvoorbeeld bij multilaterale verdragen m.b.t. terroristische misdrijven.

Wanneer kan overlevering op grond van het KEAB worden geweigerd?

Wanneer er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat een EAB is uitgevaardigd met het oog op discriminatoire vervolging of bestraffing van de opgeëiste persoon. Ook mag niemand worden overgeleverd wanneer er risico bestaat dat de opgeëiste persoon zal worden onderworpen aan de doodstraf of aan foltering of andere onmenselijke of vernederende behandelingen. 

Hoe zit het met het wederkerigheidsbeginsel en het overleveringsrecht?

Het KEAB bevat geen bepalingen die te vergelijken zijn met art. 26 lid 3 en art. 2 lid 7 EUV. Het wederkeringheidsbeginsel zou als ongeschreven beginsel kunnen gelden in het overleveringsrecht. Een beroep op het wederkerigheidsbeginsel zou echter op gespannen voet kunnen staan met het beginsel van wederzijdse erkenning en met het doel van de EU om één ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te vormen.

Wat is van belang bij overlevering in relatie tot het wederkerigheidsbeginsel?

Dat de overlevering niet geschiedt tussen staten of tussen centrale autoriteiten van staten, maar tussen justitiële autoriteiten. Deze autoriteiten missen de bevoegdheid om te beslissen dat een lidstaat zijn verplichtingen onder het KEAB opschort tegenover een andere lidstaat die bepaalde verplichtingen verzuimt of bepaalde voorbehouden heeft gemaakt of facultatieve weigeringsgronden toepast.
Ook de rechtbank van Amsterdam was van oordeel dat het wederkerigheidsbeginsel slechts tussen staten geldt en dat individuele personen geen rechten kunnnen ontlenen aan dit beginsel.

Wat als een lidstaat van de EU bepaalde verplichtingen van het KEAB niet nakomt?

Artikel 35 lid 7 VEU biedt een geschillenregeling. Het HvJ is volgens deze bepaling bevoegd uitspraak te doen in een geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of toepassing van kaderbesluiten wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil binnen zes maanden te regelen. Deze regeling gaat er van uit dat geschillen tussen lidstaten over kaderbesluiten aan de Raad van de Europese Unie worden voorgelegd en dat het HvJ een beslissing neemt wanneer het geschil niet wordt opgelost binnen de Raad.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo