De omgevingsvergunning voor een inrichting - Inhoud van de vergunning en vergunningsvoorschriften - Relatie tussen aanvraag en vergunning

27 belangrijke vragen over De omgevingsvergunning voor een inrichting - Inhoud van de vergunning en vergunningsvoorschriften - Relatie tussen aanvraag en vergunning

Wat wordt in de Wabo onder voorschriften verstaan?

Waar de 'Wabo' van voorschriften spreekt wordt daar mede onder begrepen wat onder het oude recht onder beperkingen wordt verstaan.

Waar kan je de bepalingen vinden over het opnemen van voorschriften aan de vergunning?

In art. 2.22 Wabo.

In welke besluit zijn regels opgenomen over de inhoud van een omgevingsvergunning (voor zover) die ziet op een vergunningsactiviteit?

In de paragrafen 5.2 en 5.3 Besluit omgevingsrecht (Bor)
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Art. 2.14 Wabo moet in samenhang gelezen woden met?

Paragraaf 5.2 en 5.3 Bor: of een omgevingsvergunning al dan niet moet worden geweigerd, hangt er immers mede van af, of nadelige milieugevolgen kunnen worden voorkomen of beperkt door het verbinden van daarop gerichte voorschriften aan die vergunning.

Welke voorschriften kunnen aan een omgevingsvergunning worden verbonden?

Doelvoorschriften, middelvoorschriften en andere voorschriften. Andere voorschriften hebben niet direct betrekking op hoe de inrichting in werking wordt gehouden maar zijn meer administratief en organisatorisch van aard.

Wat is het doel van een nulsituatieonderzoek?

Doel van zo'n onderzoek is het vastleggen van de gesteldheid van de bodem: 'de nulsituatie'. De nulsituatie dient als referentiekader bij de vaststelling van eventuele toekomstige verontreinigingen.

Op welke wijze dient een exploitant van een irnichting waarin vloeibare brandstof of afgewerkte olie wordt opgeslagen in een ondergrondse tank zekerheid stellen voor aansprakelijkheid die voortvloeit uit verontreiniging van de bodem?

Op grond van art. 2.10 Activiteitenbesluit door verzekering of anders financiele zekerheid.

Een omwonende van een tank- en servicestation voert als zienswijze tegen de ontwerp-omgevingsvergunning voor die inrichting o.a. aan dat hij visuele hinder vanuit zijn woning zal gaan ondervinden door uitbreiding van de inrichting. Is dit een aspect dat mag worden betrokken bij de beoordeling bij de vergunningaanvraag?

Ja, met dien verstande dat voor de beoordeling van de door een inrichting te veroorzaken visuele hinder het bestemmingsplan en het bouwvergunningstelsel het primaire toetsingskader bieden en in het kader van de wet Milieubeheer slechts ruimte is voor een aanvullende toets.

In de BREF intensieve landbouwveehuderij staat dat de opslag van gedroogde kippenmest in een loods BBT is. De loods moet een ondoorlatende vloer en voldoende ventilatie hebben. in de beschrijving staat verder nog vermeld dat het gaat om een gesloten constructie met ventilatieopeningen en een deur voor transport. Agrarisch ondernemer Jan de Haan vraagt een omgevingsvergunning aan voor een nieuwe kippenstal. de gedroogde kippenmest wil hij gaan opslaan in speciaal hiervoor aan te leggen sleufsilo's. De silo's krijgen een ondoorlatende vloer en worden met landbouwplastic afgedekt. Zal het bevoegd gezag bij de vergunningbeoordeling deze techniek accepteren?

Nee, de door de Haan voorgestelde techniek biedt niet een vergelijkbaar beschermingsniveau als de BBT.

Een bedrijf dat is gevestigd aan dezelfde weg waaraan een crematorium zal worden gevestigd voert als zienswijze tegen de ontwerp-omgevingsvergunning voor die inrichting aan dat het ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van die inrichting in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd. Daarbij wijst hij in het bijzonder op het in collone rijden van rouwstoeten, waardoor het andere verkeer op de weg zal worden opgehouden. Is dit een aspect dat mag worden betrokken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag?

Ja, met dien verstande dat voor de beoordeling van de mogelijke belemmering van de doorstroming van het verkeer als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van een inrichting, de wegenverkeerswetgeving het primaire toetsingskader biedt en er in het kader van de Wet Milieubeheer  slechts ruimte is voor een aanvullende toets.

Mag bij de beoordeling van de vergunningaanvraag rekening worden gehouden met aantasting van het landschap?

In beginsel mag ladschapsbescherming een rol spelen bij de beoordleing van een omgevingvergunningsaanvraag. Volgens de AbRs moet de beoordeling van de aantasting van het landschap echter primair plaatsvinden in het kader van de planologische regelingen.

Pork Meat vraagt een omgevingsvergunning aan voor het uitbreiden van haar varkensbedrijf tot 1800 zeugen. Het bevoegd gezag, de gemeente Traaglanden, struikelt bij de vergunnignverlening over de geurnorm, zoals opgenomen in de Wgv. Wat kan het bevoegd gezag doen om dit probleem op te lossen?

De gemeente kan op grond van art. 6 Wgv een gemeentelijke verordening vaststellen met afwijkende geurnormen. Zolang deze verordening nog niet in werking is getreden, kan de gemeente de beslissing op de vergunning aanhouden.

Wat gebeurt er met de omgevingsvergunning als de inrichting overgaat in andere handen: is deze vergunning overdraagbaar? En wat gebeurt er met de omgevingsvergunning wanneer de inrichting ophoudt te bestaan?

art. 2.25 Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. Indien de omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, dient de aanvrager/vergunninghouder dit minstens een maand van te voren te melden bij het bevoegd gezag. Hieruit blijkt dat de omgevingsvergunning overdraagbaar is. Als de inrichting ophoudt te bestaan heeft dat in beginsel geen gevolgen voor de omgevingsvergunning voor de inrichting. Wel kan het bevoegd gezag op verzoek van de drijver van de inrichting de omgevingsvergunning intrekken.

Bartels verkoopt zijn inrichting voor het houden van mestvarkens aan de Beer. De beer is in de veronderstelling dat hij een nieuwe vergunning moet aanvragen omdat hij enkel het bedrijf en niet de vergunning heeft gekocht. Is de veronderstelling van De Beer juist?

Nee. De vergunning voor een dergelijke inrichting is uitsluitend een zaaksgebonden beschikking, zodat de vergunning de zaak volgt en niet de persoon van de vergunninghouder. Wel moet Bartels aan het bevoegd gezag melden dat er een nieuwe vergunninghouder is (zie art. 2.25, tweede lid, Wabo).

Nieuwe bedrijfseconomische inzichten houden in dat bedrijven zich gaan terugtrekken op zogenoemde kerntaken. Een gevolg is dat activiteiten die geen directe relatie hebben met de hoofdactiviteit worden afgestoten. In dat kader besluit een transportbedrijf niet langer zelf onderhoud te plegen aan vrachtwagens. Een onderdeel van het fabrieksterrein waarop de garage staat, wordt verkocht. Welke gevolgen heeft deze verkoop voor de vergunning?

De vergunning heeft een zakelijke werking. Hierdoor blijven de rechten bestaan. Wel heeft een wijziging van de inrichting plaatsgevonden. Omdat de verandering binnen de vergunde grenzen van de inrichting blijft, is geen (aparte) omgevingsvergunning vereist (zie art. 2.4, eerste lid van het Bor).

Een bedrijf is gelegen nabij een beschermd natuurgebied. Het bedrijf vraagt een omgevingsvergunning aan voor het uitbreiden van de bedrijfsactivieteiten en verzoekt ook om de toepassing van de natuurbeschermingswetgeving. Worden alle te beschermen belangen veilig gesteld in de omgevingsvergunning?

Ja, indien het bedrijf een ontheffing op grond van de Natuurbeschermingswet nodig heeft, dan haakt deze ontheffing aan bij de omgevingsvergunning wanneer sprake is van samenloop van activiteiten waarvoor beide toestemmingen noodzakelijk zijn. In casu is hier sprake van  en worden de te beschermen belangen meegenomen in de afweging voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

Zou naar uw oordeel aan een vergunning als voorschrift kunnen worden verbonden dat de desbetreffende inrichting voor de energievoorziening (of een bepaald deel daarvan) gebruikmaakt van zogenoemde groene stroom?

Nee, groene stroom is weliswaar bij de opwekking ervan minder belastend dan grijze stroom, maar dat is een milieueffect dat niet aan de inrichting is toe te schrijven. Dit impliceert dat het gebruik van groene stroom geen invulling kan zijn aan een voor de drijver van een inrichting geldende verplichting om zuinig te zijn met energie. Een verplichting tot enegriezuinigheid moet ongeacht de kleur van de stroom gelden.

Harry de Groot is drijver van een inrichting. Door persoonlijke problemen hebben in zijn bedrijf de afgelopen 2,5 jaar geen activiteiten plaatsgevonden. Nu wil hij zijn omgevingsvergunning laten intrekken en de inrichting verbouwen. Kan dit?

Ja, dat kan. Op grond van art. 2.33, tweede lid, onder b, Wabo.

Kunnen aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden voor zogenoemde ongewone voorvallen?

Hoofdstuk 17 Wm bevat een viertal bepalingen die zowel voor inrichtingen als het bevoegd gezag gezag verplichtingen inhouden indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Nog vaak worden vergelijkbare voorschriften aan een vergunning verbonden (de bepalingen uit hoofdstuk 17 worden in de vergunningsvoorschriften opgenomen en/of aangevuld). Zoals ook blijkt uit de jurisprudentie bestaat er geen ruimte meer voor dit voorschriften in de vergunning en evenmin voor aanvullende voorschriften; de verplichting uit hoofdstuk 17 Wm vloeien immers rechtstreeks voort uit de wet en zijn uitputtend bedoeld.

Ondernemer X vraagt een omgevingsvergunning aan voor het oprichten van een inrichting. De inrichting loost afvalwater via het riool op een waterzuiveringsinstallatie. Welke gevolgen heeft dit voor het bevoegd gezag dat op de aanvraag moet beslissen?

Het bevoegd gezag moet ingevolge art. 2.26 Wabo het bestuursorgaan dat zorg draagt voor het beheer van het zuiveringstechnisch werk in de gelegenheid stellen advies uit te brengen. Van adviezen mogen normaal gemotiveerd worden afgeweken. Het advies van de waterkwaliteitsbeheerder op grond van art. 2.26, eerste lid, Wabo is echter een bindend advies.

Wat is het verschil tussen een verklaring van geen bedenkingen en het reguliere advies?

Het belangrijkste verschil tussen een (regulier)advies en een verklaring van geen bedenkingen is dat een verklaring van geen bedenkingen bindend is in al haar onderdelen. Het bevoegd gezag moet volledig uitvoering geven aan de verklaring van geen bedenkingen. Van een advies mag (gemotiveerd) worden afgeweken.

Geldt de mogelijkheid van een revisievergunning uitsluitend voor de omgevingsvergunning die betrekking heeft op milieu? En de actualisatieplicht?

De mogelijkheid van een revisievergunning heeft alleen betrekking op inrichtingen (milieu) of mijnbouwwerken. Deze mogelijkheid is overgenomen uit de milieuwetgeving en opgenomen in de Wabo. De actualisatieplicht in art. 2.30 Wabo heeft alleen betrekking op inrichtingen en mijnbouwwerken. Dit artikel is ontleend aan het voormalige artikel 8.22 Wet Milieubeheer. het artikel legt het bevoegd gezag de verplichting op bij inrichtingen regelmatig te bezien of de bestaande vergunningvoorschriften nog toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen op het gebied van technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkeling met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.

Onderneming X heeft sedert 2002 niet meer geproduceerd. In 2006 dient het bedrijf zienswijzen in tegen een ontwerp-bestemmingsplan dat voorziet in woonbebouwing in de nabijheid van zijn bedrijf. X vreest dat de geplande woonbebouwing zijn rechten kan beperken indien hij in de toekomst zijn bedrijf weer wil opstarten. Het gemeentebestuur stelt dat de zienswijzen van X rechtens niet relevant zijn. Immers: het bestemmingsplan heeft betrekking op de woningbouw en niet op het bedrijf
- de vergunning is inmiddels vervangen.
Wat vindt u van deze argumenten?

Het eerste argument is onjuist. Bij ruimtelijke planning moet rekening worden gehouden met milieuhinder die bestaande bedrijven in de omgeving kunnen veroorzaken. Het tweede argument is onjuist omdat de vergunning van rechtswege. In een dergelijke situatie is het wel mogelijk de vergunning in te trekken.

Een inrichting wil haar activiteiten flink uitbreiden en vraagt een omgevingsvergunning aan voor het wijzigen van een inrichting. De inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein. Welk orgaan is aangewezen om advies uit te brengen over de beslissing op de omgevingsvergunning?

Gedeputeerde Staten van de provincie waar de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, worden aangewezen als adviseur indien de inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein(zie art. 6.3, eerste lid, onder c van het Bor).

Geldt voor een revisievergunning de reguliere of de uitgebreide procedure?

Op een revisievergunning is de uitgebreide procedure van toepassing (zie art. 3.10, eerste lid onder c, Wabo). Let ook op de uitzondering van art. 3.10, derde lid. Indien het bevoegd gezag vraagt om een revisievergunning zal echter meestal sprake zijn van andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu, waardoor de uitzondering niet van toepassing is.

Welk doel heeft het stellen van financiële zekerheid bij een intrekkingsbeschikking?

De verplichting tot het stellen van financiele zekerheid kan aan een intrekking worden verbonden met het oog op dekking van eventuele aansprakelijkheid van schade of ter nakoming van krachtens de vergunning geldende verplichtingen.

In het westen van het land heeft zich een ontploffing voorgedaan in een opslagbedrijf voor chemische stoffen. In Kamervragen wordt er bij de minister van VROM/Infrastructuur en Milieu op aangedrongen bevoegde organen te verzoeken de voorschriften verbonden aan vergunning voor dergelijke inrichtingen te wijzigen. De minister antwoord daartoe te zullen overgaan. Is het bevoegd gezag verplicht een dergelijk verzoek van de minister te honoreren? Heeft de minister ook zelf de bevoegdheid om vergunningvoorschriften te wijzigen?

Op grond van art. 2.29 Wabo kan de minister van VROM (inmiddels infrastructuur en milieu) het bevoegd gezag verzoeken de vergunningvoorschriften te wijzigen als zich een ongewoon voorval als bedoeld in art. 17.1 Wm heeft voorgedaan. Het verzoek is een 'vrijblijvende aanbeveling'.
De minister van infrasructuur en milieu heeft op grond van artikel 2.32 Wabo de bevoegdheid om aan de vergunning voor een inrichting verbonden voorschriften zelf te wijzigen, indien o.a. sprake is geweest van een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1 Wm.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo