De omgevingsvergunning voor een inrichting

21 belangrijke vragen over De omgevingsvergunning voor een inrichting

In de Wabo zijn toestemmingstelsels uit verschillende wetten geintegreerd. Leg uit welke gevolgen dit heeft voor de milieuvergunning uit de Wm.

Het toetsemmingstelsel van de Wet Milieubheer betreft de milieuvergunning. deze vergunning heeft een plaatsgebonden karakter en is van invloed op de fysieke leefomgeving. Vanwege deze eigenschappen is de milieuvergunning volledig geintegreerd in de Wabo. Dit heeft tot gevolg dat niet meer wordt gesproken van een milieuvergunning, maar van een omgevingsvergunning voor een inrichting, of een omgevingsvergunning als bedoeld in art. 2.1, eerste lid, onder e, Wabo.

Wat wordt bedoeld met aanhaken bij de omgevingsvergunning?

Met aanhaken bij de omgevingsvergunning wordt aangegeven dat een bepaalde vergunning waarvan het toestemmingstelsel niet volledig is geintegreerd in de omgevingsvergunning, incidenteel wel integreert in de omgevingsvergunning.

Is het toetsingskader voor een omgevingsvergunning voor een inrichting hetzelfde als het toetsingskader van een milieuvergunning onder de Wm?

Ja, de toetsingscriteria van artikel 2.14 Wabo komen overeen met de geschrapte artikelen uit de Wet Milieubeheer.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Pieter Janssen beschikt over een milieuvergunning op grond van de Wm voor een carrosiebedrijf. In verband met de verandering en uitbreiding vraagt hij een omgevingsvergunning aan. Is dat juist?

Dit hangt af van de geldende milieuvergunning/omgevingsvergunning en de mate van verandering/uitrbeiding van de inrichting. In beginsel is het veranderen van een inrichting vergunningplichtig. Dit volgt uit art. 2.1, eerste lid, onder e,  Wabo. Een aparte (veranderings)vergunning is echter niet nodig voor veranderingen die blijven binnen de eerdere voor de inrichting verleende vergunning. Dit volgt uit art. 2.4, eerste lid, Bor.

Een projectontwikkelaar vraagt een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' aan voor de bouw van een tweetal loodsen op een industrieterrein. Hij wil deze loodsen gaan verkopen of verhuren aan bedrijven die zich op dit industrieterrein willen vestigen. Heeft hij voor de bouw van deze loodsen behalve deze omgevingsvergunning ook een omgevingsvergunning voor het oprichten van een inrichting nodig?

Dat hangt af van de feitelijke situatie af. Indien nog niet vaststaat dat de loods zal worden gebruikt voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo vereist is, is bouwen niet synoniem met oprichten.

Bij een revisievergunning, als bedoeld in art. 2.1 Wabo wordt gesproken over bestaande rechten. Wat wordt daarmee bedoeld en hoe stel je die vast?

De term 'bestaande rechten' stamt nog uit de Hinderwet, maar wordt in de praktijk nog veel gebruikt. In art. 2.6, derde lid, Wabo is bepaald dat het bevoegd gezag de rechten die vergunninghouder aan de al eerder verleende vergunningen ontleende, niet kan wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van art. 2.31 of 2.33. Dit betekent dat voor het bestaande deel van de inrichting strengere voorschriften mogen worden opgenomen dan die welke waren opgenomen in de vergunningen welke worden vervangen.

Wat gebeurt er met een reeds eerder verleende vergunning voor een inrichting nadat er een revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6 Wabo is verleend?

De omgevingsvergunning(en) die door de revisievergunning worden vervangen, vervallen van rechtswege op het moment dat de revisievergunning onherroepelijk wordt. Dat staat in art. 2.6, vierde lid, Wabo.

Ondernemer X wil een nieuw bedrijf oprichten op een bedrijfslocatie langs de Maas. In de nieuw op te richten bedrijfshal komt een machine voor het recyclen van plastic. Voor het koelen van deze machine wordt grondwater gebruikt, dat na terugkoeling wordt geloosd op de Maas. Welke vergunning heeft de ondernemer nodig? Waar moeten deze vergunningen worden aangevraagd?

In casu is sprake van een directe lozing op een oppervlaktewater. Hiervoor is een watervergunning nodig op grond van de Waterwet. Tevens is een vergunning nodig voor het oprichten van de inrichting en voor de bouw van de bedrijfshal. De watervergunning moet worden aangevraagd bij de bevoegde waterbeheerder en de omgevingsvergunning bij het tot vergunningverlening bevoegde gezag. Op grond van artikel 3.18 Wabo moet de aanvraag voor de omgevingsvergunning gelijktijdig met de aanvraag voor de watervergunning worden ingediend.

Uit het systeem van de Awb en de Wabo volgt dat op een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt beslist 'op grondslag van de aanvraag'. Wat houdt dit voor de praktijk in?

De aanvraag is bepalend voor hetgeen uiteindelijk kan worden vergund. Dit betekent dat aan een vergunning niet zodanige voorschriften mag worden verbonden, dat gezegd moet worden dat de vergunning ziet op een andere inrichting dan waarvoor zij is aangevraagd. toch betekent dit niet dat niet minder mag worden vergund of dat er geen voorwaarden mogen worden gesteld aan de activiteiten in de inrichting. Een eenmaal ingediende aanvraag is zowel voor de aanvrager als voor het bevoegd gezag een tamelijk vastomlijnd uitgangspunt.

Art. 2.14, derde lid, Wabo, bepaalt dat de vergunning slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. hieruit blijkt dat niet altijd genoegen behoeft te worden genomen met de status quo. Verklaar dat.

Onder bescherming van het milieu moet mede worden verstaan de verbetering van het milieu (art. 1.1, tweede lid, sub c, Wm.

Ondernemer X heeft een op- en overslagbedrijf voor hout en van hout vervaardigde producten. Hij wil zijn bedrijf uitbreiden met een installatie voor het begassen van containers. Tot welk type inrichting behoort zijn bedrijf? Heeft de begassingsinstallatie gevolgen voor het type inrichting?

Er is sprake van een type c-inrichting. De wijziging maakt niets uit voor het type inrichting.

Art. 2.14, eerste lid, onder a, Wabo noemt een aantal aspecten die het bevoegd gezag in ieder geval moet betrekken bij de beslissing op de aanvraag voor een milieuvergunning. Moet bij de beoordeling van deze aspecten worden uitgegaan van de situatie ten tijde van het nemen van de beslissing of de situatie op het moment van het indienen van de aanvraag?

Bij de beoordeling van deze aspecten moet worden uitgegaan van de situatie ten tijde van het nemen van de beslissing.

Er is een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een inrichting aangevraagd voor een varkenshouderij. De situatie in dit bedrijf voldoet niet aan de eisen van het Varkensbesluit, omdat de varkens op een te klein oppervlakte gehuisvest worden. Het Varkensbesluit is gebasseerd op de Gezondheid en Welzijnswet voor dieren. Mag de omgevingsvergunning worden geweigerd omdat niet wordt voldaan aan de eisen van dit Besluit?

Nee, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren maakt geen onderdeel uit van het toetsingskader van de Wm (art. 2.14 wabo) Strijd met deze wetgeving levert dus geen weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning op. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het bevoegd gezag ingevolge de Wabo de veehouder er niet op zou moeten wijzen dat er sprake is van strijdigheid met het Varkensbesluit. Oprichten in strijd met het Varkensbesluit is een overtreding van dat besluit die ook strafrechtelijk of bestuursrechtelijk gehandhaafd kan worden.

Welke factoren moeten worden betrokken bij de beslissing op de aanvraag om een inrichtingsactiviteit?

Art 2.14 lid 1 onder a Wabo:

- de bestaande toestand van het milieu
- de gevolgen voor het milieu
- de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen
- de mogelijkheden om de milieugevolgen te beperken of voorkomen
- het toegepaste milieuzorgsysteem
- de ingebrachte zienswijzen en adviezen

Dit betreffen door het bg vast te stellen feiten. De kennisvergaringsplicht en motitvatieplicht zijn opgenomen in dit artikel.

Waarom is het begrip 'bescherming van het milieu' niet afgebakend?

Omdat het begrip voortdurend aan ontwikkeling onderhevig is.

Wat is er wel vastgelegd bij het begrip 'bescherming van het milieu'?

In art 1.1  lid 2 onder a Wm is opgenomen wat er in ieder geval onder 'gevolgen voor het milieu' moet worden verstaan. In art 1.1 lid 2 onder b en c Wm is opgenomen wat onder 'gevolgen voor het milieu' en 'bescherming van het milieu' mede worden verstaan.

Dit wordt de verruimde reikwijdte van het criterium 'belang van bescherming van het milieu' genoemd. De centrale doelstelling is een integrale aanpak van de milieuproblematiek.

Wanneer kan een nul-onderzoek worden voorgeschreven?

Alleen voor niet-reguliere activiteiten die mogelijk bodemverontreiniging tot gevolg heeft.

Wanneer een ander een bedrijf overneemt, dient deze nieuwe exploitant melding te doen aan het bevoegd gezag van de bedrijfsovername?

Art. 5.25 lid 2 Wabo bepaalt dat, indien de vergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, dit door hem moet worden gemeld aan het bevoegd gezag.

Welke gegevens dienen te worden overlegd bij verandering van vergunninghouder?

Zie art. 4.8 Bor.

In welk artikel staat de bevoegdheid tot intrekking van de omgevingsvergunning?

In art. 2.33 Wabo.

Kan de zekerheid ex art. 2.33a Wabo ook nog worden gesteld nadat de schade zich heeft voorgedaan?

Ja, dat kan op grond van de jurisprudentie.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo