Samenvatting: Het Literaire Leven 33 | Steffelaar

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Het literaire leven 33 | Steffelaar

• 1 Literatuur in de 17e eeuw

  Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
  Laat hier meer flashcards zien

• Welke 2 soorten literatuur bestonden er in de 17e eeuw en hoe beinvloedden ze elkaar?

  1. Het internationaal gerichte Neolatijnse en 2. de nationale literatuur in de volkstaal. De Neolatijnse literatuurhad grote invloed op de ontwikkeling van de literatuur in de volkstalen.

• Welke universiteit ontwikkelde zich tot het centrum van de humanistische cultuur en wie doceerden er?

  Het was de universiteit van Leiden Dat waren lipsius, Scaliger en Daniel Heinsius. De laatste was bovendien student aan diezelfde universiteit geweest, evenals Hugo de Groot.
  

• 2 Opvattingen over literatuur

• 2.1 Het doel van literatuur

• Geef weer wat de lering inhield/

  Hij gebruikte genres die ontleend zijn aan de klassieke oudheid. Met behulp van de retorica probeerde de dichter zijn publiek vervolgens te overtuigen van de waarheid van zijn boodschap.

• 2.2 Navolging van de oudheid: Imitatio-Aemulatio

  Dit is een preview. Er zijn 2 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.2
  Laat hier meer flashcards zien

• Wat is Imitatio meer dan alleen maar slaafs navolgen?

  De dichter moest op een creatieve wijze zijn voorbeeld navolgen.Je bouwde daarmee voort op de vervolmaking van de literatuur.

• Wat moest je voor de Imitatio en Aemulatio goed kunnen?

  De Translatio. De schrijver oefent zich door het klassieke werk te vertalen.
  

• 2.3 Invloed van literaire theorie

• De humanisten als heinsius en Vossius hielden zich bezig met literaire theorie. Op welke klassieke auteurs beriepen ze zich?

  Op de Ars Poetica van Horatius of 'versleer'. Deze auteurs ontleenden aan Horatius vooral zijn utile dulci miscere (het nuttige met het aangename verenigen). Ook de Poetica van Aristoteles werd herontdekt. Deze Poetica behandelde vooral de theorie van de tragedie en het epos.

• Welke dichter hield zich het meest en diepgaand bezig met de theorie uit de Ars Poetica en de Poetica?

  Dat was Joost van den Vondel.
  

• 2.4 Retorica

• Hoe kun je retorica het beste omschrijven en op welke grondslag is zij gebouwd?

  Hulpmiddel voor dichter om hun 'boodschap' zo effectief mogelijk over te brengen. Ze dragen meestens een betogend of overredend karakter.

• Je hebt in de retorica een externe en een interne structuur. Hoe ziet dat eruit?

  We kunnen een externe kant onderscheiden, waarbij een auteur zijn publiek tracht te beinvloeden door te prijzen of te honen, zoals in gelegenheidspoezie en hekeldichten. Anderzijds bepaalt de retorica de structuur van een literair werk. Bijvoorbeeld een lofdicht heeft een andere opbouw dan een treurspel.
  

• Beschrijf de opbouw van een lofdicht en een treurspel.

  Lofdicht: 1. inleiding of exordium 2. vertelling of narratio. 3. kritiek of propositio 4. weerlegging kritiek of argumentatio 5. besluit of peroratio.
  Treurspel: 1. uiteenzetting van het voorafgaande of expositie 2. de verwikkeling of intrige 3. de spanning die wordt opgevoerd of climax en  4. uitmondt in de ontknoping of catostrofe en 5. de beslissende wending of peripetie.