A.2 - vaattonus regulatie

20 belangrijke vragen over A.2 - vaattonus regulatie

Wat houdt Vaattonusregulatie in? Wat is het belang hiervan?

Het in stand houden van de juiste bloedtoevoer naar organen.
Belang: juiste uitwisseling gassen, ionen, nutriënten, signaalstoffen.

Door wat kan de bloedflow en bloeddruk worden geregeld?

- Hart
- Nieren
- gladde spieren in bloedvaten

Hoe is de opbouw van de bloedvaten?

Van binnen naar buiten:
  1. Intima: endotheelcellen en receptoren voor vasomotorische effect
  2. Media: glad spierweefsel en receptoren voor vasomotorische effect
  3. Adventitia: bestaan uit fibroblasten, vetcellen en bindweefsel
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Hoe is het verband tussen diameter vat en de flow/druk?

Met iedere verandering van de radius, de halve diameter, is er een ^4 verandering van flow en druk.

kleine vernauwing --> gelijk veel grotere druk en flow

Wat zijn eigenschappen van capillairen?

Endotheel met daaromheen pericyten.
bij elkaar veel oppervlakte

Hoe draagt de aorta en arteriën bij aan de regeling van de druk en stroom?

Ze dempen door de elastische vezels de pulsaties en drukverschillen naar een wat constantere druk --> anders krijg je schade aan hart en nieren

Hoe noem je het verschil tussen de systolische en de diastolische druk?

Pulsdruk
Pulsdruk wordt kleiner naarmate de aorta en andere arteriën de drukverschillen dempen.

Hoe ziet de vaattonus regulatie er op macro nivieau uit?

  • Wordt centraal (hersenen/bijnier) en lokaal gereguleerd.
  • Ze geven hormonen, neurotransmitters en nucleosiden af.
  • Deze komen aan bij gladde spiercellen en de endotheelcellen in de media en intima laag van de vaatwand

Hoe gaat de lokale regulatie van vaattonus?

  • Willekeurig lichaamsdeel
  • Vele vasoactieve signaalstoffen
    • Lipiden, ionen etc.
  • Respons op dezelfde signaalstof varieert per lichaamsdeel
  • Het soort respons kan afhankelijk zijn van receptor type of locatie van de receptor.

Wat voor effect hebben parasympathische vezels op de vasomotoriek?

Algemeen:

parasympathisch heeft acetylcholine af --> bindt aan M3-receptor --> over het algemeen dilatatie -- zit op het endotheel.

Wanneer het parasympathisch systeem toch zorgt voor vasoconstrictie, dan vaak op de gladde spiercel.

Wat voor effect hebben sympathische vezels op de vasomotoriek?

In het ganglion (dichtbij ruggenmerg) overdracht m.b.v. Acetylcholine en N2-receptor --> postganglionair produceert noradrenaline --> binden aan α- en β-receptoren --> verschillende uitwerking:






Wat is de functie van het epitheel in de vaten?

  • Barrière (bijv. Inflammatie)
  • bloedstolling
  • Angiogenese (vaatvorming)

Hoe ontstaat vasoconstrictie door noriepinephrine (adrenaline)

  • Bindt aan alfa1-adrenerge receptoren
  • G-eiwitten zorgen voor afgifte van adenyltrifosfaat
  • Ca+ ontsnapt uit het sarcoplasmatisch reticulum --> depolariseert het celmembraan een beetje
  • Actiepotentiaal
  • calciumkanalen open --> calcium stroomt vanaf buiten naar binnen.
  • actie-myosinefilamenten schuiven over elkaar heen
  • Kleiner vat --> flow verminderd en druk verhoogd

Hoe ontstaat er vasodilatatie door acetylcholine?

  • Acetylcholine bindt aan de muscarine-receptor op epitheel
  • Endotheelcel geeft EDRF af
    • Ze verlagen Ca2+- concentratie door calciumkanalen te sluiten
    • Ze verhogen [cAMP] en [cGMP] --> moduleren ca-kanalen of zorgen direct voor vasodilatatie .



Wat zorgt er over het algemeen voor vasodilatatie en vasoconstrictie?

Epitheel: vasodilatatie --> groter flow, lagere druk
gladde spiercellen: vasoconstrictie --> grotere druk, lager flow

Hoe gaat vasodilatatie met prostaglandinen?

  • Vasodilaterende neurotransmitter (acetylcholine) bindt aan muscarine-receptor
  • Afgifte van arachidonzuur uit de fosfolipiden in het celmembraan van de endotheelcel.
  • Dit wordt COX omgezet in dilatoire prostaglandines
  • Bindt aan gladde spiercel
  • zorgt voor verlaging van Ca2+

Hoe gaat vasodilatatie met nitrietoxiden?

  • Acetylcholine bindt aan muscarine (epitheel)
  • Verhoging van Ca2+ in het epitheel
  • Activatie eNOS
  • omzetting L-arginine --> nitrietoxide
  • Diffundeert naar gladde spiercellen
  • Bindt aan GC --> produceert cGMP
  • Kan direct voor dilatatie zorgen, maar kan ook via verlaging Ca2+

Hoe functioneert angiotensine II op type 1 receptor op  gladde spiercellen?

  • Type 1 is op het gladde spiecellen
  • Ca2+ omhoog
  • Vasoconstrictie




Hoe functioneert angiotensine II op type 1 receptoren op het epitheel?

Vasoconstrictie
Gebeurt via
  • endotheline-1
  • Constrictive PG TXA2

Beiden zorgen ervoor dat Ca2 in het gladde spierweefsel omhoog gaat

Wat voor stoffen kan het epitheel afgeven wat invloed heeft op de vasomotoriek?

  • EDRF's (relaxatie)
  • EDCF's (contractie)
    • endotheline
    • contractiele prostaglandines

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo