Aristoteles' theoretische filosofie - Aritotels' ontoclogie: de categorieën van zij
15 belangrijke vragen over Aristoteles' theoretische filosofie - Aritotels' ontoclogie: de categorieën van zij
Wat bespreekt Aristoteles in boek Z van de Metafysica
Wat is het zijnde
Hoe werd de vraag wat werkelijk bestaat door Aristoteles' voorgangers beantwoord
De atomisten (Leucippus en Democritus) gingen ervan uit dat de dingen die wij om ons heen zien niet de uiteindelijke realiteit vormen, het echte zijnde ligt op het microniveau in de materiële basiselementen, de atomen. Achter de wereld van de veranderlijke en zintuiglijk waarneembare objecten ligt een meer fundamentele werkelijkheid van onveranderlijke en eeuwige atomen.
Welke reden geven de schrijvers waarom Aristoteles deze verklaring afwees
Hij had zijn filosofische vorming aan de Academie van Plato genoten, waar materialisme bestreden werd. Net als Plato was voor Aristoteles de werkelijkheid meer dan de constituerende materiële elementen.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Welke redenen geeft Aristoteles in Metafysica waarom de Ideeënleer van Plato niet klopt
- Argumenten, worden niet verder besproken
- Theorie, Plato maakt nergens de relatie duidelijk tussen de Ideeënwereld en de zintuiglijk waarneembare wereld. Plato stelt dat door de demiurg deel heeft aan een hogere werkelijkheid. Volgens Aristoteles wordt hiermee het probleem verdoezelt door onhelder taalgebruik
- Bruikbaarheid, Ideeënwereld levert een soort nutteloze en onelegante verdubbeling van dingen in zintuiglijk waarneembare wereld die niet als oorzakelijke verklaring van die zintuiglijk waarneembare wereld kan fungeren. Hoe kunnen onveranderlijke en eeuwige zijnden de oorzaak zijn van beweeglijke veranderlijke en tijdelijke afbeeldingen.
Welke visie stelt Aristoteles hiervoor in de plaats
Volgens Aristoteles wordt de uiteindelijke realiteit gevormd door de dingen (bomen, vogels, mensen, stoelen) in de wereld om ons heen.
Welke benaming geeft Aristoteles aan de dingen om ons heen en welke term wordt hiervoor sinds de middeleeuwen gebruikt
Aristoteles gebruikt de term 'zijnden', in de middeleeuwen 'substanties
Waarom corresponderen de verschillende zijnswijzen in onze taal en denken met de verschillende klassen van predicaten
De natuurlijke correspondentie tussen de structuur van ons denken en de structuur van de werkelijkheid
Welk ander verschil tussen Plato en Aristoteles kan aan de hand van de categorieënleer gegeven worden
Neem bijvoorbeeld een groene boom, volgens Plato is er sprake van een boom dankzij feit dat boom deel heeft aan de Idee boom en is deze groen omdat hij deel heeft aan de Idee groenheid. Er is dus geen verschil in status of zijnswijze tussen Ideeën boom en groenheid en evenmin tussen de eigenschappen boomachtig en groen.
Aristoteles acht deze zienswijze strijdig met onze ervaring dat het voor de boom wezenlijker is om boom te zijn dan om groen te zijn, in de herfst verkleurd de boom, maar het blijft dezelfde boom.
Welke onderlinge relatie bestaat er tussen de verschillende zijnswijzen
Het verschillende gebruik betekent niet dat we te maken hebben met homoniemen, gelijkluidende woorden met verschillende betekenissen (das is een kledingstuk maar ook een dier). De accidentele zijnswijzen zijn in die zin gerelateerd aan de substantiële zijnswijze dat zij slechts in substanties gezegd worden te zijn. Zonder substanties zouden de andere categorieën niet bestaan. Zonder witte voorwerpen geen witheid wordt hiermee bedoelt.
Wat maakt de secundaire substantie tot een platoons Idee
De rol als werkelijk bestaand universale en als essentie van de individuele substanties in de wereld om ons heen. Is wat bijvoorbeeld Socrates zijn wezenskenmerk van mens-zijn geeft.
Wat is het Griekse woord wat Aristoteles gebruikt om secundaire substantie aan te geven en waar gebruikte Plato deze term voor.
Eidos (soort), betekent ook vorm en is hetzelfde woord wat Plato gebruikte om de Idee aan te duiden.
Wat is het verschil tussen Plato en Aristoteles bij het gebruik van de term eidos
Plato ziet de verklarende essentie als een transcendente Idee, Aristoteles ziet in deze een vorm die in de primaire substantie gezegd wordt te zijn.
Waarom heeft de secundaire substantie van Aristoteles een andere ontologische status
Volgens Plato ontlenen de individuele dingen hun wezenskenmerken aan het feit dat ze deel hebben aan de Idee. Zonder Idee geen individuele dingen, Idee is ontologisch primair. Volgens Aristoteles zijn de individuele dingen die ontologisch primair zijn, zonder primaire substanties (dit paard, deze stoel, Socrates) zouden secundaire substanties (universalia: paard, stoel en mens) niet bestaan.
Waarom hebben de gewone dingen een hogere status bij Aristoteles dan bij Plato
Het in de meest werkelijke zin zijnde is voor Aristoteles niets anders dan dingen uit de ervaringswerkelijkheid, hij en zijn aanhangers gaven daarom veel meer ruimte aan onderzoek naar zintuiglijk waarneembare wereld (fysica en biologie) dan de in abstracte metafysica en wiskunde geïnteresseerde platonisten.
Noem nog een punt van overeenkomst tussen Plato en Aristoteles
Ook Aristoteles is van mening dat de dingen in de wereld zijn wat ze zijn dankzij een onveranderlijke en niet-materiële essentie. Net als Plato verwerpt hij de visie van vroegere natuurfilosofen zoals atomisten dat een object in de fysische werkelijkheid volledig verklaard is wanneer men kan aangeven uit welke materiële constituenten het bestaat. Bij verklaring van fysische werkelijkheid is volgens Aristoteles een rol weggelegd voor de immanente vorm
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden