Sensatie, perceptie - visie
17 belangrijke vragen over Sensatie, perceptie - visie
Leg het verschil uit tussen sensatie en perceptie, distale en proximale prikkel
Sensatie = de detectie van externe stimuli en de overdracht van deze informatie naar de hersenen.
Perceptie = de verwerking, organisatie en interpretatie van zintuiglijke signalen.
Distaal vs proximaal
De distale prikkels = object in de bepaalde omgeving die door de zintuigen kan worden waargenomen.
De proximale prikkel = waarneming door onze zintuigen.
Zintuigelijke ervaringen en perceptie maken deel uit van ervaren, maar ervaren leidt ook weer tot zintuigelijke ervaring en perceptie. Wat houdt de bottum up en de op-down verwerking hierbij in?
Top down verwerking = gaat over hoe kennis en verwachtingen de interpretatie van de zintuigelijke ervaringen vormen
Leg uit wat sensorisch coderen en transductie inhouden en wat het met elkaar te maken heeft
Transductie = term voor het vertalen van de stimuli.
Gespecialiseerde celen nodig in de zintuigen (sensorische receptoren), deze ontvangen fysieke/chemische stimulatie en geven impulsen door naar brein. Zintuigelijke info gaat eerst naar thalumus en neuronen sturen de informatie vanuit hier naar cerebrale cortex. Hier worden de impulsen geïnterpreteerd als zicht, geluid, smaak of tast.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Hoe zijn sensorische variaties in intensiteit en kwaliteit gecodeerd in het centraal zenuwstelsel, en wat is sensoryadaptation?
Kwaliteit = verschillende neuronen of verschillende combinatie van neuronen die worden getriggerd.
Sensory adaption = minder de neiging om te reageren op een onveranderde aanwezige stimulant.
Beschrijf de belangrijkste visuele processen die plaatsvinden in de retina (als het licht op het netvlies valt).
- Licht valt op retina
- Geabsorbeerd door receptoren → kegeltjes (dag & kleur) & staafjes (nacht & kleurloos)
- Licht energie → electrische energie
- Electrisch signaal naar brein → via ganglion cellen
- Brein vormt een beeld
Het netvlies heeft twee verschillende recepteren, staafjes en kegeltjes. Leg het verschil uit en beschrijf hoe ze licht omzetten
Kegels = minder gevoelig voor zwak licht, overdag en kleur.
Chemicaliën die reageren op licht zetten uiteindelijk lichtstralen om in neurale impulsen. Dicht bij de kern van het netvlies bevindt zich een hoge concentratie van kegels (= fovea)
Het brein heeft kwalitatieve en kwantitatieve informatie nodig over een stimulus. Wat houdt dit in? En hoe worden ze herkend?
Kwantitatief = mate of sterkte van de prikkel --> wordt herkend door de mate van neuronactiviteit: vuurt een neuron sneller af dan betekent dit dat de stimulus intenser is
Sensorische informatie moet een zekere drempelwaarde bereiken voor je 'm opmerkt. Wat is de absolute drempel, de verschil drempel en de Webers wet?
Verschil drempel = kleinste verschil tussen twee stimuli dat iemand kan opmerken
Webers wet = het kleinste verschil dat iemand kan opmerken tussen twee stimuli is gebaseerd op de originele stimulus en niet speciaal op een bepaalde vastgestelde waarde. Hoe sterker de stimuli, hoe groter het verschil moet zijn om het op te merken
Met onderzoek kwam men erachter dat het niet een kwestie was van onveranderlijke sensorische drempelwaarden, maar dat mensen overladen worden met stimuli waarbij interne/externe stimuli correleren met elkaar welke je aandacht en beoordelingsvermogen beïnvloeden. Er werd een nieuwe theorie gevormd, namelijk de 'signaal detectie theorie' (STD). Leg uit wat deze theorie inhoudt
1. De gevoeligheid voor de stimulus in de aanwezigheid van afleiding door andere stimuli
2. De criteria die gebruikt worden om een oordeel te vormen aan de hand van dubbelzinnige info.
De visuele gebieden achter de primaire visuele cortex zouden twee parallele stromen of paden vormen, het ventrale pad en het dorsale pad. Leg het verschil uit
Dorsale pad = bovenste, gespecialiseerd in spatiale perceptie om hiermee vast te stellen waar het object is en wat zijn relatie is tot andere objecten in de situatie (waar-stroom).
Wat houdt de trichromatische theorie in, welke een belangrijk onderdeel is van het begrip van perceptie?
Wat houdt de tegenstander procestheorie in?
Wanneer wij wit licht waarnemen dan ontvangen onze ogen de gehele range van golflengtes in het visuele spectrum. Kleur wordt gecategoriseerd in drie dimensies: tint, verzadiging en helderheid. Leg het verschil uit en beschrijf tevens waar het vanaf hangt.
Verzadiging = puurheid van de kleur. --> Hangt af van de samenstelling van de golflengtes in stimulus (basiskleuren maar 1 golflengte, terwijl pastelkleuren mix zijn)
Helderheid = gaat over intensiteit kleur. --> Hangt af van totale hoeveelheid licht dat het oog bereikt (niet hetzelfde als lichtheid kleur, dat gaat over contrast stimulus en zijn omgeving)
Wat is diepte-perceptie en welke cues spelen een rol bij diepte-perceptie?
- Binoculaire dieptesignalen = komen van beide ogen, bottum up verwerking. Dit signaal komt van afstand tussen ogen en het brein gebruikt ongelijkheid tussen twee beelden om de afstand te berekenen tot een object dat dichtbij staat
- Monoculaire dieptesignalen = komen van 1 oog en geven informatie over de organisatie voor tip down verwerking. Belangrijk voor inschatten van diepte voor objecten die dus verder weg staan. Hierdoor kunnen we zelfs diepte inschatten met 1 oog.
Hoe nemen we de grootte van een object waar? Leg tevens uit wat de dozen van Ames en Ponzo Illusie betekenen en wat deze voorbeelden laten zien
Voorbeelden
Dozen van ames = deze constructies laten zeer sterke ilusies zien.
Ponzo ilusie = signalen voor monoculaire diepte zorgen ervoor dat deze 2-dimensionale beelden 3-dimensionale beelden lijken.
VOORBEELDEN LATEN ZIEN HOEZEER ONZE HERSENEN GEBRUIK MAKEN VAN DIEPTESIGNALEN OM DIMENSIES TE SCHATTEN.
Leg het verschil uit tussen motion aftereffects en stroboscopische bewegingswaarneming
Stroboscopische bewegingswaarneming = illusie die ontstaat wanneer twee of meer verschillende beelden snel na elkaar worden gerepresenteerd. In films worden stilstaande beelden zo gecombineerd dat de illusie ontstaat dat de beelden bewegen
Wat wordt bedoeld met object consistentie welke 4 kAN je onderscheiden?
Vier vormen:
1) consistentie afmeting = we moeten weten hoe ver object van ons verwijderd is
2) Vorm consistentie = we moeten weten vanuit welke vorm we object zien
3) Kleur consistentie = we moeten golflengte van licht dat object reflecteert vergelijken met licht dat wordt gereflecteerd door de achtergrond
4) lichtheid consistentie = we moeten weten hoeveel licht wordt gereflecteerd door object en achtergrond.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden