Nefrologie, transplantatie en infectieziekten - ZO.5 Antibiotica en antimicrobiële resistentie #2

19 belangrijke vragen over Nefrologie, transplantatie en infectieziekten - ZO.5 Antibiotica en antimicrobiële resistentie #2

  1. Tegen welke bacteriën is vancomycine werkzaam?
  2. Wanneer gebruik je vancomycine oraal?

  1. tegen grampositieve bacteriën door verstoring van de cross-linking van de celwand. Het molecuul is te groot om door de celwand van een gramnegatieve bacterie te gaan.
  2. Tegen C. Difficile infectie: vancomycine wordt niet geresorbeerd door de darmwand, dus anders wordt het IV gegeven

  1. Hoe blokkeren chinolonen de nucleïnezuursynthese?
  2. Welk geneesmiddel uit deze groep moeten we kennen?
  3. Waartegen werken chinolonen vooral?
  4. Hoe wordt het toegediend?
  5. Wat zijn bijwerkingen?
  6. Wat zijn verdere bijzonderheden?

  1. Ze binden aan DNA-gyrase, waardoor breuken in het chromosoom van de bacterie ontstaan.
  2. ciprofloxacin
  3. Gramnegatieve staven incl. Pseudomonas (enige middel dat hiertegen oraal werkt!) en atypische verwekkers van pneumonie: legionella en chlamydia
  4. IV of oraal (geeft even goede weefselspiegels! Daarom ideaal als uitbehandelmiddel voor diepe infecties zoals osteomyelitis)
  5. tendinitis, achillespeesruptuur en Qtc verlenging, hartfalen en klepafwijkingen
  6. Dosering aanpassen aan nierfunctie + Kan niet samen gegeven met Ca, Mg, Zn of Fe: vormt een complex en is daardoor onoplosbaar. Daardoor kan het niet worden geresorbeerd. Als je er niet aan ontmkomt, moet je het vele uren na elkaar toedienen

  1. Waar werkt rifampicine op?
  2. Wat zijn de twee belangrijkste indicaties?
  3. Tegen welke verwekkers kan het empirisch worden ingezet?
  4. Welke bijwerkingen heeft rifampicine?
  5. Wat is de toedieningsweg?

  1. Het blokkeert RNA polymerase
  2. Infecties door staphylokokken van vreemd lichaamsmateriaal (nooit als monotherapie! Anders snel resistentie); TBC (icm andere tuberculostatica)
  3. S. Aureus en MRSA
  4. Rode verkleuring van alle lichaamsvloeistoffen; malaise; hepatitis (heel veel interacties met CYP450; check via UpToDate)
  5. IV of oraal
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

  1. Wat is het werkingsmechanisme van metronidazol?
  2. tegen wat voor bacteriën werkt het?
  3. Voor welke infecties is het de eerste keus behandeling?
  4. Welke bijwerkingen zijn er bij metronidazol?
  5. Welke bijzonderheden zijn er bij dit middel?

  1. Het is een prodrug: onder anaerobe omstandigheden vormen door metronidazol vormen radicalen, deze binden DNA
  2. Anaeroob grampositief en gramnegatief
  3. C. Difficile (vancomycine kan je ook geven maar is dus niet eerste keus, Metronidazol wordt vaak gebruik bij buikinfecties zoals peritonitis na darmperforatie en pseudomembraneuze colitis.Trichomonas vaginale; amoeben of Giardia Lamblia
  4. Langdurig gebruik: perifere polyneuropathie; verstoring instelling vitK antagonisten
  5. dosering aanpassen aan slechte leverfunctie; vermijd alcohol, kan disulfiram-achtige reactie geven (rood gelaat, transpireren, hartkloppingen)

  1. Uit welke 2 antibiotica bestaat cotrimoxazol, en in welke verhouding?
  2. Waarop werkt cotrimoxazol?
  3. Wat is de toedieningsweg?
  4. Wat zijn indicaties voor cotrimoxazol?
  5. Wat zijn bijwerkingen?
  6. Wat zijn bijzonderheden bij cotrimoxazol?

  1. Trimethoprim en sulfamethoxazol 1:5
  2. Blokkeert aanmaak foliumzuursynthese, met synergistisch effect; hierdoor geen basesynthese vanuit aminozuren
  3. Oraal (heel goede spiegels) of IV; niet empirisch mee behandelen, er is al veel resistentie gerapporteerd.
  4. Diepe infecties zoals prostatitis/osteomyelitis; profylaxe en behandeling PJP
  5. Huiduitslag, Steven Johnson syndroom, beenmergdepressie, nierfunctiestoornissen, hyperkaliëmie
  6. Dosering aanpassen aan slechtere nier/leverfunctie; gecontra-indiceerd bij vitK antagonisten, ontregelt instelling volledig. Geef cotrimoxazol verder niet met andere middelen die foliumzuursynthese remmen, zoals methotrexaat

  1. Noem 3 voorbeelden van macroliden. Zet op kort-lang in halfwaardetijd
  2. Wat is het mechanisme?
  3. Wat is de toedieningsweg?
  4. Wat zijn de indicaties?
  5. Kan je deze middelen gebruiken bij penicilline-allergie?
  6. Welke bijwerkingen hebben macroliden?

  1. erytromycine, claritromycine en Azitromycine
  2. Blokkade 50s subunit
  3. Oraal; alleen erytromycine kan ook IV worden gegeven
  4. Bovenste/onderste/atypische luchtweginfectie; huidinfecties met streptokokken;
    1. erytromycine: maagontledigingsstoornis (lage dosering)
    2. claritromycine: H. Pylori eradicatie
    3. azitromycine: chlamydia trachomatis. Werkt ook als ontstekingsremmer bij CF of na Txlong
  5. ja
  6. QT-verlenging
  7. interactie CYP3A (erytro/claritro) en PgP (azitro is alleen remmer; erytro en claritro zijn zowel remmer als substraat).

  1. Wat zijn indicaties voor clindamycine?
  2. Via welk mechanisme werkt clindamycine?
  3. Wat is de toedieningsweg?
  4. Wat zijn bijwerkingen?
  5. Wat zijn bijzonderheden?

  1. werkt bij anaerobe bacteriën en grampositieven; Met name huidinfecties en osteomyelitis
  2. blokkade 50s subunit
  3. oraal of IV
  4. pseudomembraneuze colitis
  5. versterking van spierrelaxantia, door neuromusculaire blokkade

  1. Waarop berust de werking van fusidinezuur?
  2. Wat is de toedieningsweg?
  3. Wat zijn indicaties voor fusidinezuur?
  4. Wat zijn bijwerkingen van fusidinezuur?
  5. Welke bijzonderheden zijn er?

  1. Blokkade 50s subunit
  2. Oraal
  3. Vaak in crèmes bij lokale infecties
  4. leverenzym/nierfunctiestoornissen, rhabdomyolyse
  5. blokkade CYP3A: daarom interactie met cholesterolverlagers zoals atorvastatine.

  1. Wat is de indicatie voor chlooramfenicol?
  2. Wat zijn bijwerkingen?

  1. Ooginfecties met grampos/neg staafvormige bacteriën; als oogzalf of druppels
  2. beenmergaplasie (irreversibel): daarom geven we het niet meer systemisch

  1. Op welk mechanisme berust de werking van doxycycline?
  2. Wat voor middel is dit?
  3. Wat zijn indicaties?
  4. Wat zijn bijwerkingen?
  5. Wat zijn daarom contra-indicaties?
  6. Wat zijn bijzonderheden?

  1. Blokkade 30s subunit
  2. Een tetracycline
  3. BLWI/onderste/atypische pneumonieën, syfillis, Lyme, Q-koorts, malaria, leptospirose, rickettsia
  4. fotosensibiliteit en onomkeerbare tandverkleuring
  5. zwanger of <8 jaar
  6. irreversibele binding met Ca, Mg, Zn en Al bevattende preparaten

  1. Waarop berust de werking van aminoglycosiden?
  2. Welk medicijn in deze groep moet je kennen?
  3. Wat zijn bijwerkingen hiervan?
  4. Wat is de toedieningsweg?
  5. Welke indicaties heeft het?
  6. Bij welke grampositieve kokken wordt het bijv weleens gegeven, in lage dosering?

  1. Blokkade 30s subunit
  2. gentamycine
  3. Ototoxiciteit en nefrotoxiciteit, in relatie met hoogte van dalspiegel
  4. IV
  5. Bij empirisch behandelen erge infecties met gramnegatieve staven, als toevoeging aan bèta lactam antibioticum, wanneer je gevoeligheid hiervoor nog niet weet
  6. Bij s. Aureus, naast flucloxalline, of enterococcen endocarditis, naast amoxicilline of vancomycine

Welke 4 verworven resistentiemechanismen voor antibiotica zijn er?

  1. Onwerkzaam maken; bijv. Bèta-lactamase
    1. bèta-lactamaseremmers zoals clavulaanzuur verhinderen dit
  2. opname remmen (influx)
    1. verminderen porines in celwand van gramnegatieve bacteriën
    2. dikkere celwand
  3. efflux; actief uitpompen antibiotica
  4. Veranderen aangrijpingspunt
    1. bijvoorbeeld veranderen PBP of ribosoom

Hoe krijg je een MRSA door resistentie?

Wanneer S. aureus het MecA-gen verwerft, spreken we van MRSA. Er treedt dan een verandering op in het Penicilline Binding Proteïne (PBP). Dan kunnen alle bètalactam-antibiotica niet meer binden aan dit PBP, waardoor de bacterie resistent is.

  1. Wat voor werkingsmechanisme heeft cefazoline?
  2. Welk soort antibioticum is het?
  3. Waarom wordt cefazoline veel toegepast als postoperatieve profylaxe?
  4. Wat is de toedieningsweg?

  1. Remming vorming celwand bacterie (bèta-lactam; eerste generatie cefalosporine)
  2. Eerste generatie cefalosporine
  3. Gunstige halfwaardetijd 1.5-2 uur; gunstig werkingsspectrum (e. Coli, grampositieve bacteriën) hoge weefselpenetratie. Je hoeft maar 1x per dag toe te dienen, patiënt kan thuis worden behandeld
  4. Parenteraal

  1. Wat voor antibioticum is cefuroxim?
  2. Wat is de indicatie voor cefuroxim?
  3. Toedieningsweg?
  4. Bijwerkingen?
  5. Bijzonderheden?

  1. 2e generatie cefalosporine
  2. Het wordt in het ziekenhuis vaak gebruik bij buikinfecties (in combinatie met een antibioticum dat ook anaeroben dekt, zoals metronidazol), urineweginfecties of ernstige pneumonie.
  3. Cefuroxim wordt iv gegeven.
  4. allergie zoals alle bètalactam antibiotica.
  5. dosering moet aangepast worden aan de nierfunctie.

  1. Wat voor antibioticum is ceftriaxon?
  2. Waarbij werkt het?
  3. Wat zijn indicaties?
  4. Wat is de toedieningsweg?
  5. Bijwerkingen?

  1. Derde generatie cefalosporine
  2. Vooral gramnegatieve bacteriën
  3. pneumonie, abdominale infecties, gewrichts-, huid en wekedeleninfecties, meningitis, endocarditis, gonorroe, lyme-neuroborreliose
    1. Bij peritonitis na darmperforatie: geef er ook een middel bij wat anaerobe bacteriën dekt
  4. IV en intramusculair
  5. diarree, bij langdurig gebruik controleren bloedbeeld

  1. Wat voor antibioticum is ceftazidime?
  2. Waarvan verschilt het van ceftriaxon?
  3. Wat voor indicaties zijn er voor ceftazidime?
  4. Toedieningsweg?
  5. Bijwerkingen?
  6. Bijzonderheden?

  1. Ceftazidime is een 3e generatie cefalosporine, net als ceftriaxon.
  2. Het verschil tussen deze 3e generatie cefalosporines is dat ceftazidime ook werkzaam is tegen pseudomonas maar niet tegen S. aureus.
  3. Het wordt gebruikt bij infecties met Pseudomonas, bijvoorbeeld bij een patiënt met CF en een pneumonie.
  4. IV
  5. allergie zoals alle bètalactam antibiotica.
  6. Dosering moet worden aangepast aan de nierfunctie. Bij langdurig gebruik bloedbeeld controleren.

  1. Hoe bereken je de AMBU-65-score?
  2. Wat wil dit zeggen?

  • Ademhalingsfrequentie ≥ 30.min
  • acute verwardheid
  • Systolische bloeddruk ≤ 90mm Hg of diastolische bloeddruk ≤ 60mmHg
  • Leeftijd ≥ 65 jaar
  • Ureum > 7 mmol/l
  1. De AMBU score voorspelt 30-daagse sterfte, dus mortaliteit

Hoe definiëren we HAP?

De definitie van een Hospital Acquired Pneumonia is pneumonie bij een patiënt die ≥48 uur in het ziekenhuis ligt.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo