Regelmatige werkwoorden - Eindigend op -are - Viagiare
5 belangrijke vragen over Regelmatige werkwoorden - Eindigend op -are - Viagiare
Vervoeg het werkwoord "viaggiare" in de presente tijd. (reizen)
- Tu viaggi sempre con il tuo amico. (Jij reist altijd met je vriend.)
- Lui/lei viaggia in treno per andare al lavoro. (Hij/zij reist met de trein naar het werk.)
- Noi viaggiamo in macchina durante le vacanze. (Wij reizen met de auto tijdens de vakantie.)
- Voi viaggiate spesso all'estero. (Jullie reizen vaak naar het buitenland.)
- Loro viaggiano per scoprire nuovi posti. (Zij reizen om nieuwe plaatsen te ontdekken.)
Vervoeg het werkwoord "viaggiare" in de passato prossimo tijd. (reizen)
- Tu hai viaggiato molto durante le vacanze. (Jij hebt veel gereisd tijdens de vakantie.)
- Lui/lei ha viaggiato in aereo per andare in America. (Hij/zij is met het vliegtuig gereisd om naar Amerika te gaan.)
- Noi abbiamo viaggiato in treno per arrivare in città. (Wij zijn met de trein gereisd om in de stad te komen.)
- Voi avete viaggiato in gruppo. (Jullie hebben als groep gereisd.)
- Loro hanno viaggiato per tutto il mondo. (Zij hebben de hele wereld rondgereisd.)
Vervoeg het werkwoord "viaggiare" in de imperfetto tijd. (reizen)
- Tu viaggiavi sempre con i tuoi genitori. (Jij reisde altijd met je ouders.)
- Lui/lei viaggiava in treno per andare all'università. (Hij/zij reisde met de trein om naar de universiteit te gaan.)
- Noi viaggiavamo in bici quando eravamo bambini. (Wij fietsten toen we kinderen waren.)
- Voi viaggiavate in macchina durante le vacanze estive. (Jullie reisden met de auto tijdens de zomervakantie.)
- Loro viaggiavano per scoprire nuove culture. (Zij reisden om nieuwe culturen te ontdekken.)
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Vervoeg het werkwoord "viaggiare" in de futuro semplice tijd. (reizen)
- Tu viaggerai con me durante le vacanze. (Jij zal met mij reizen tijdens de vakantie.)
- Lui/lei viaggerà in aereo per il suo compleanno. (Hij/zij zal met het vliegtuig reizen voor zijn/haar verjaardag.)
- Noi viaggeremo in treno per il matrimonio di nostro amico. (Wij zullen met de trein reizen voor de bruiloft van onze vriend.)
- Voi viaggerete in Europa quest'estate. (Jullie zullen deze zomer in Europa reizen.)
- Loro viaggeranno per trovare lavoro. (Zij zullen reizen om werk te vinden.)
Vervoeg het werkwoord "viaggiare" in de condizionale presente tijd. (reizen)
- Se tu potessi, viaggeresti con me. (Als jij zou kunnen, zou je met mij reizen.)
- Se lui/lei potesse, viaggerebbe in treno. (Als hij/zij zou kunnen, zou hij/zij met de trein reizen.)
- Se noi potessimo, viaggeremmo ogni weekend. (Als wij zouden kunnen, zouden we elk weekend reizen.)
- Se voi poteste, viaggereste in gruppo. (Als jullie zouden kunnen, zouden jullie als groep reizen.)
- Se loro potessero, viaggerebbero per sempre. (Als zij zouden kunnen, zouden zij voor altijd reizen.)
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden