Indicatiestelling - Doelstellingen van indicatiestelling - Maximaliseren van het therapie-effect

• clienten uit hogere inkomensklassen in combinatie met minder zware psychopathologie
• bij ouderen bestaat een negatief verband tussen leeftijd en verandering; dit kan echter gecompenseerd worden door de duur van de behandeling
• persoonsvariabelen: egosterkte, het kunnen omgaan met en kunnen overwinnen van angsten, een goed oplossingsvermogen, een veilige hechtingsstijl
• de psychologische dimensie 'ziekte-gezondheid': the sicker the client, the harder it will be to make therapeutic gains

1. Cliëntvariabelen
2. Therapeutvariabelen
3. Interactievariabelen

• Sociodemografische variabelen: Mensen met een groter inkomen en minder zware problematiek hebben goede resultaten met psychotherapie. Bij GT maakt dit niet uit. Hoe ouder men wordt, hoe meer tijd het kost om te veranderen.
  
• Persoonlijkheidsvariabelen:De omgang en overwinning van angst, de sterkte van het ego, oplossingen kunnen zien, een veilige hechting maken een behandeling effectiever.
  
• Ernst van de stoornis: Hoe ernstiger en hoe meer problemen, hoe lastiger het is om een goed behandelresultaat te behalen.
  

• vrouw zijn (verschil is klein maar significant)
• getraind zijn, met name interpersoonlijke vaardigheden
• allegiance: geloof in de behandeling

• Geslacht: Men denkt dat vrouwen meer effect maken. Hier is weinig onderzoek naar gedaan
  
• Emotionele stabiliteit en sociale vaardigheid
  
• Ervaring en therapie
  
• Geloof in de behandeling (Allegiance)

• gelijkheid qua geslacht bij vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik
• overeenstemming tussen de mate van autonomie bij de client en de mate van directiviteit bij de therapeut
• de mogelijkheid om binnen het waardenkader van de client te communiceren
• compatibiliteit van client en therapievorm

• Hogere inkomensklassen i.c.m. minder zware psychopathologie hebben betere resultaten in psychodynamisch georiënteerde psychotherapie dan cliënten uit lagere inkomensklassen met zwaardere pathologie (geldt niet voor gedragstherapie).
• Bij ouderen bestaat een negatief verband tussen leeftijd en verandering (kan gecompenseerd worden door de duur van de behandeling)

• Compatibiliteit van cliënt en therapeut
  
• Compatibiliteit van cliënt en therapievorm
  
• Diagnose en psychotherapie
  
• Implicaties voor indicatiestelling
  

Bij clienten met een internaliserende copingstijl.

• egosterkte
• kunnen omgaan met en kunnen overwinnen van angsten
• goed oplossingsvermogen
• veilige hechtingsstijl is geassocieerd met minder symptomen voorafgaand aan de behandeling en met beter herstel tijdens de behandeling

• Vrouwen die seksueel misbruikt zijn, worden beter behandeld door een vrouw.
  
• Afhankelijke en niet-defensieve patiënten worden beter geholpen door een directe therapeut.
  
• Patiënten die weerstand vertonen worden beter geholpen door een niet-directieve therapeut.
  
• Cliënt en therapeut kunnen het beste dezelfde interpersoonlijke stijl hebben (bijv. vriendelijk).
  
• De hulpverlener moet de waarden van de patiënt begrijpen en aannemen.
  

Bij clienten met een externaliserende copingstijl.

• Mensen met internaliserende coping worden beter geholpen door experiëntiële en psychodynamische therapie.
  
• Mensen met externaliserende coping zijn gebaat bij GT
  
• Experiëntiële psychotherapie past bij open mensen die hun innerlijke wereld interessant vinden.
  

Algemene openheid van de client en diens interesse voor zijn innerlijke ervaringswereld.

Cognitieve gedragstherapie en farmacotherapie zijn op de korte termijn even effectief.

• Het beste is het om te kiezen voor methoden die bewezen effectief zijn. Niet voor behandelingen, waarvan men vermoedt dat ze effectief zijn.
  
• Indicaties die een goede werkrelatie helpen faciliteren, dragen automatisch bij aan het uiteindelijke behandeldoel/effect.
  
• Een patiënt moet een realistisch beeld krijgen van wat hij kan verwachten. Hoe zwaarder de problematiek, hoe minder kans op verbetering.
  

Alle psychotherapeutische benaderingen zijn op korte termijn in 50-60% effectief.

Exposure in vivo. Zowel benzodiazepinen als antidepressiva zijn ook effectief, echter zijn benzodiazepinen direct werkzaam en antidepressiva pas na enkele weken.

Een relatie tussen persoonlijkheidsstoornis en effect van (gedrags)therapie is niet eenduidig

• Hetzelfde geslacht is gunstiger bij vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik.
• Mate van autonomie bij cliënt en mate van directiviteit bij de therapeut hangt samen met effect van behandeling. Afhankelijke cliënten hebben minder baat bij niet-directieve therapeuten. Cliënten met hoge weerstand tegen behandeling boeken betere resultaten bij niet-directieve behandelingen, niet-defensieve cliënten juist bij directieve aanpak.
• Mogelijkheid van therapeut om te communiceren binnen waardenkader van cliënt en de wederzijdse aanvaardbaarheif van perspectieven lijken een gunstige invloed te hebben op resultaat.

• het verdient aanbeveling om behandelingen te adviseren die hun effectiviteit voor bepaalde stoornissen bewezen hebben;
• beslissingen die gericht zijn op de ontwikkeling van een goede werkrelatie bij het begin van de therapie, verhogen tegelijkertijd de kansen op een goede uitkomst van de behandeling
• clienten met ernstiger psychopathologie blijken het moeilijkst behandelbaar

• Psychodynamisch en experiëntieel georiënteerde benaderingen meest effectief bij cliënten met een internalisernde copingsstijl (geneigd om een oplossing voor probleem eerst mentaal uit te werken).
• Gedragstherapeutische benaderingen meest effectief bij cliënten met een externaliserende copingstijl (problemen uitageren).
• Inzichtgeorienteerde procedures effectiever bij cliënten die zelfreflectief, introvert en introspectief zijn
• Symptoomgerichte interventie effectief bij cliënten die impulsief, agressief en ongecontroleerd zijn
• Experientele psychotherapie meest effectief bij cliënten met algemene openheid en interesse voor innerlijke ervaringswereld.