H8Het 5 factor model; toepassingen en evaluatie van persoonlijkheidsleer

47 belangrijke vragen over H8Het 5 factor model; toepassingen en evaluatie van persoonlijkheidsleer

Wat is het belangrijkste verschil met de Big Five en de vorigebenaderingen?

Veel onderzoekers menen dat individuele verschillen georganiseerd kunnen worden in vijf brede,
tweepolige dimensies die bekend staan als de Big Five.
Het belangrijkste verschil met vorige

benaderingen is het bewijs dat ervoor bestaat.

De gedachte dat vijf persoonlijkheidsfactoren de basis vormen voor individuele verschillen berust op factoranalyse van drie soorten gegevens, welke zijn dit?

Trekkenaanduidingen in het natuurlijk spraakgebruik.
• Onderzoek naar de universaliteit van trekkendimensies in verschillende culturen.
• Het verband tussen vragenlijsten over trekken en andere instrumenten.

Waar baseren psychologen hun persoonlijkheidstheorieën op?

Op verschillende soorten variabelen en gebruiken daarvoor hun eigen wetenschappelijke termen.

Het vijffactorenmodel doet dat niet en wil
aansluiten bij de alledaagse taal, in het bijzonder de specifieke woorden die mensen gebruiken om persoonlijkheid te beschrijven.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Hoe kwam Norman aan de vijf factoren voor het vijf factorenmoddel(Big five)?

In de gevolgde onderzoeksprocedure beschrijven mensen zichzelf aan de hand van een grote verscheidenheid van aan het woordenboek ontleende trekken. Vervolgens wordt op het resultaat factoranalyse toegepast.
Met betrekking tot de vraag hoeveel en welke factoren nodig zijn om correlatiepatronen te begrijpen, meende Norman dat er vijf factoren nodig zijn.

Onderzoek dat volgde bevestigde dat.

Alle vijf gevonden factoren bleken betrouwbaar en valide en bleven stabiel in de ontwikkeling naar de volwassenheid.

In een meta-analyse stelde Goldberg dat elk model de Big Five zou moeten
bevatten.

Hoe wordt de betekenis van de vijf factoren duidelijk in de tabel?

Aan de hand van bijvoeglijke naamwoorden die staan voor hoge en lage scores op elk van de dimensies, zoals te zien is in de tabel (De getoonde tabel is gebaseerd op werk van Costa en McCrae. De definities van andere onderzoekers zijn vergelijkbaar).


 

Er is ook onderzoek gedaan naar de correlatie tussen hersenen en de Big Five dimensies, dit is wat vonden ze?

  • Mensen met een hoge extraversie hebben een groter volume in de frontale lobe.
  • Hoge scores van neuroticisme correleren met meer volume in gebieden die geassocieerd zijn met omgevings dreigingen.
  • Altruïsme is gecorreleerd met gebieden die verantwoordelijk zijn om een ander te begrijpen.
  • Consciëntieusheid is gecorreleerd met gebieden in de frontale lobe, gebieden verantwoordelijk voor de planning, en het opvolgen van regels.
  • Bij open voor te leren werden er geen correlaties gevonden.

Goldberg heeft de gedachte achter het beschrijven aan de hand van persoonlijkheidstrekken verwoord in zijn fundamentele lexicale hypothese. Wat houdt deze in?

“De belangrijkste individuele verschillen tussen

mensen zullen uiteindelijk hun plaats krijgen in de wereldtalen”.


Mensen bedenken termen om belangrijke onderlinge verschillen te kunnen aanduiden, omdat ze daarmee hun eigen welzijn of dat van de groep dienen.

Met andere woorden: deze termen zijn sociaal nuttig omdat ze ons helpen om gedrag te voorspellen en controle te hebben over ons

bestaan

Zijn de Big Five dimensies universeel?

Als vragen rond individuele verschillen universeel zijn, rijst ook de vraag of de factoren van de Big Five universeel zijn.
Bij het onderzoek daarnaar, ontstaan problemen bij het vertalen van termen.

Rechtstreekse vertalingen zijn niet altijd mogelijk en zelfs als woorden op dezelfde manier vertaald worden kunnen er nog verschillen in betekenis zijn.
Literatuuronderzoek suggereert dat in elke taal factoren voorkomen die overeenkomen met de Big Five.

Zo is de NEO-PI-R, een instrument van McCrae en Costa, beschikbaar in vele talen.Toch is voorzichtigheid geboden. 

Vertaling van Engelstalige vragenlijsten naar andere talen kan onbedoeld een psychologische factor opdringen aan respondenten uit andere culturen. Deze overweging onderstreept het belang van een alternatieve onderzoeksstrategie. Wat kan er gedaan worden ipv te vertalen?

In plaats van te vertalen, kunnen persoonlijkheidskenmerken beter beschreven worden aan de hand van woorden uit de moedertaal. Dat leidt tot een complexe situatie.

Uit verschillende onderzoeken
blijkt dat er sprake is van een Big Three; extraversie, vriendelijkheid en zorgvuldigheid, die in allerlei talen terugkomen, terwijl de Big Five twijfelachtig is.

Variaties tussen culturen en talen hebben sommigen er toe gebracht te veronderstellen dat er persoonlijkheidskenmerken zijn die cultuurspecifiek zijn. Is dat mogelijk?

Dat is inderdaad mogelijk, maar moet nog wel door meer onderzoek bevestigd worden.
Samenvattend, er is groeiend bewijs dat mensen in uiteenlopende culturen, die zeer verschillende talen spreken, individuele verschillen in persoonlijkheid zien die vergelijkbaar zijn met de Big Five.

Tenminste drie factoren worden veelvuldig gevonden in culturen en talen, de andere twee factoren komen ook redelijk vaak voor, terwijl er ook factoren lijken te zijn die specifiek zijn voor bepaalde talen en culturen.

Waar wijst de universaliteit van sommige trekken wijst op?


De universaliteit van sommige trekken wijst op een biologische grondslag in termen van genen en evolutie.

Verschillen in de manier waarop trekken worden benoemd en de uniciteit van sommige
trekken suggereert dat cultuur een belangrijke rol speelt in de aanpassing aan specifieke omgevingen.

De Big Five in persoonlijkheidsvragenlijsten
Een veelheid aan vragenlijsten is ontwikkeld om de Big Five te meten. Wat is een goede vragenlijst?

De NEO-Personality Inventory Revised (NEO-PI-R) (NEO = Neurotecisme, extraversie en openness).

De NEO-PI-R en zijn hiërarchische structuur: facetten
Costa en McRae verdeelden in hun NEO-PI-R elk van de vijf factoren in zes facetten. Wat zijn facetten?

Facetten zijn specifieke elementen waaruit de factoren van de Big Five zijn opgebouwd.

Elk facet wordt gemeten
met acht items, zodat de hele vragenlijst bestaat uit 240 items.
De tabel toont de Big Five
met zes facetten elk.

Hoe wordt de NEO-PI-R door de invuller ingevuld wanneer hij tijdens onderzoek of in een klinische context wordt afgenomen?

De invuller kan voor elk item op een vijfpuntschaal aangeven in welke mate hij het eens of oneens is.

De vragenlijst is
betrouwbaar en valide gebleken, hoewel er nog niet verklaarde verschillen zijn tussen de diverse onderzoekers.

Hoe is de integratie van de factoren van Eysenck en Cattell met de Big Five?


Als aangenomen wordt dat de NEO-PI-R een adequaat instrument is, kan de vraag rijzen hoe de persoonlijkheidsfactoren van Eysenck en Cattell in het vijffactorenmodel passen.


Uit onderzoek blijkt dat scores op de NEO-PI-R correleren met scores op vragenlijsten die de factoren van Eysenck en Cattell uitvragen.

Uit onderzoek blijkt dat scores op de NEO-PI-R correleren met scores op vragenlijsten die de factoren van Eysenck en Cattell uitvragen.
Waarom zijn deze correlaties belangrijk?

Omdat hierdoor integratie van de oudere modellen met de Big Five en met elkaar mogelijk is.

De superfactoren extraversie en neuroticisme komen overeen met de
dimensies met dezelfde namen in de Big Five, terwijl psychoticisme overeenkomt met een combinatie van lage scores op vriendelijkheid en zorgvuldigheid.

Ook voor de 16 factoren van Cattell zijn overeenkomsten vast te stellen. Verder komt NEO-PI-R overeen met andere instrumenten en met vragenlijsten uit andere theoretische stromingen. Wat is hierbij vastgesteld?


Er zijn verbanden tussen trekken en motieven vastgesteld en suggereert ander onderzoek dat de factoren te herleiden zijn tot onderliggende biologische systemen

Een sterk punt van NEO-PI-R is dat vragenlijsten beschikbaar zijn voor zowel zelfrapportage als beoordeling door anderen. Uit onderzoek kunnen drie conclusies worden getrokken, welke zijn dit?

1. Dezelfde factoren worden gevonden met zelfbeoordeling en beoordeling door anderen.
2. Observanten stemmen overeen in hun beoordeling van personen op de vijf factoren.
3. Gegevens van observanten geven een betere voorspelling dan zelfbeoordeling.


Verschillen tussen zelfbeoordeling en beoordeling door anderen lijken vooral zichtbaar als ze betrekking hebben op trekken die niet duidelijk zichtbaar zijn.

Over de conceptuele betekenis van trekkenconstructen. Die
constructen zijn er in soorten. Sommige zijn louter beschrijvend, andere staan voor psychologische kenmerken die een persoon bezit.
Hoe beschouwen veel trekkenpsychologen de factoren uit de Big Five?

Als enkel beschrijvend. Ze zien de constructen als een beschrijvende classificatie van individuele verschillen.


McCrae en Costa kwamen echter in 1999 met een gedurfder inzicht. Ze noemden hun ideeën de vijffactorentheorie.

McCrae en Costa kwamen  in 1999 met een gedurfder inzicht. Ze noemden hun ideeën de font-sizevijffactorentheorie. Wat stelt deze theorie?

Deze theorie stelt dat de vijf primaire trekken meer dan beschrijvingen zijn.


De trekken bestaan echt en kunnen worden gezien als een psychologische structuur die iedereen in verschillende mate bezit.
De trekken beïnvloeden ieders psychologische ontwikkeling. Anders gezegd, de vijf factoren zijn basale disposities die iedereen bezit.

Volgens McCrae en Costa hebben de factoren een biologische basis. Hoe zijn de verschillen in gedrag die zijn gekoppeld aan de Big Five te verklaren?

Door genetische invloeden op neurale structuren en

hersenchemie.
De twee beweerden zelfs dat de biologische grondslag van de factoren zo sterk is, dat de vijf disposities niet direct worden beïnvloed door de omgeving.

In de psychologie heet dit debat ‘nature
vs nurture’.
McCrae en Costa’s theorie staat duidelijk in een ‘nature’ positie, dat betekent dat
biologie (nature) een grote rol speelt, en dat de sociale context (nurture) weinig effect heeft.

Een ander uniek kenmerk van de theorie is de stelling dat trekken niet louter beschrijvingen zijn, maar ook causale structuren. Trekken zijn causale factoren die ieders leven bepalen.
In de
vijffactorentheorie hebben de constructen daarmee twee functies, welke zijn dit?

Ze vormen een dimensie van individuele verschillen die meer toepasbaar is op populaties dan op individuen en ze zijn de
onderliggende oorzaak van consistente patronen van gedachten en gevoelens van mensen.

De vijffactorentheorie heeft duidelijk integratief potentieel. Toch zijn er drie problemen te noemen. Wat is het eerste probleem?

De vraag hoe persoonlijkheidsstructuren aan -processen verbonden moeten worden.
De theorie zegt daar weinig over en laat de invulling aan andere theorieën over, wat een
significante beperking is.
Het is ook een beperking dat de processen niet alleen niet ingevuld zijn, maar dat ook niet duidelijk is hoe dat zou kunnen. In het algemeen verbinden theorieën structuren aan processen door psychologische mechanismen te specificeren en dan te verklaren hoe deze mechanismen de processen sturen.

Waarom is het in de vijffactorentheorie moeilijk een model te creëren dat de causale mechanismen aan de processen verbindt?

In de vijffactorentheorie zijn biologische en psychologische mechanismen die verbonden zijn aan de trekkenstructuren ongespecificeerd.

De trekken worden enkel als neigingen gezien.

De vijffactorentheorie heeft duidelijk integratief potentieel. Toch zijn er drie problemen te noemen. Wat is het tweede probleem?

Het tweede en het derde probleem betreft de eerdergenoemde unieke eigenschappen van de theorie.

De eerste eigenschap is dat trekken niet worden beïnvloed door sociale factoren.
Onderzoek spreekt dit tegen. Zo bleken de belangrijke socioculturele veranderingen in de tweede helft van de vorige eeuw samen te gaan met hogere niveaus van angst.

De vijffactorentheorie heeft duidelijk integratief potentieel. Toch zijn er drie problemen te noemen. Wat is het tweede probleem?

De theorie beweert dat alle mensen de vijf factoren bezitten, met andere woorden: alle mensen bezitten psychologische structuren die overeenkomen met de vijf factoren.

Probleem is dat deze bewering niet afgeleid kan worden uit

onderzoeksgegevens.


De theorie is gebaseerd op statistische analyse van populaties, maar dat levert geen bewijs dat elk afzonderlijk persoon elk van de vijf factoren bezit. Het is maar de vraag of de factoren die zijn
gevonden in populaties claims over trekken bij individuele personen rechtvaardigen.

Wat benadrukten Nederlandse onderzoekers over individuen en de vijf factoren?

Dat valide beweringen over individuen en de vijf factoren alleen gedaan kunnen worden op basis van toepassing van factoranalyse op afzonderlijke personen.
Maar weinig onderzoekers hebben zelfs maar geprobeerd het vijffactorenmodel aan te
tonen op individueel niveau.


Gegevens lijken erop te wijzen dat de gedragsneigingen van individuen behoorlijk verschillen van de neigingen die het model beschrijft.

Wat is de reden voor de veelheid aan andere
persoonlijkheidstheorieën?

Gegevens lijken erop te wijzen dat de gedragsneigingen van individuen behoorlijk verschillen van de neigingen die het model beschrijft.
Om die reden is er een veelheid aan andere
persoonlijkheidstheorieën.

Volgens de aanhangers van deze theorieën beantwoordt de theorie van
Costa en McCrae niet de vraag welke persoonlijkheidsstructuren in het hoofd van het individu zijn
kenmerkende ervaringen en gedragingen verklaren

Hoe kan de vraag of scores van mensen op de Big Five systematisch veranderen bij het ouder worden beantwoord worden?

Door mensen gedurende langere tijd te onderzoeken.
Dergelijk onderzoek laat
steeds zien dat er sprake is van stabiliteit.
Dat wil niet zeggen dat zich geen veranderingen kunnen voordoen bij mensen in het algemeen of bij individuen.

Het betekent wel dat de persoonlijkheidsvariabelen uit de theorie persoonlijke
kwaliteiten weergeven die substantieel stabiel zijn, over langere perioden en voor grote aantallen
mensen.

De vraag of scores van mensen op de Big Five systematisch veranderen bij het ouder worden kan beantwoord worden door mensen gedurende langere tijd te onderzoeken. Dergelijk onderzoek laat steeds zien dat er sprake is van stabiliteit. Ondanks deze stabiliteit is er dus wel verandering, welke is dat?

Zo scoren ouderen significant lager op neuroticisme, extraversie en openheid en hoger op vriendelijkheid en zorgvuldigheid dan jongeren.
Die bevindingen zijn echter ambigu.
De verschillen worden mogelijk niet veroorzaakt door verschil in
leeftijd maar door cohortverschillen (verschil door op te groeien in bepaalde tijdperken en niet zozeer door de leeftijd).
Er kunnen generatie-effecten zijn door historische factoren.

Er is onderzoek gedaan naar het verband tussen temperament en persoonlijkheid in de kindertijd de Big Five in de volwassenheid. Wat kun je hieruit stellen?

Het is veilig om te stellen dat vroege temperamentkenmerken
ontwikkelen en rijpen tot dimensies in de volwassenheid, maar er is nog weinig bekend over de manier waarop dat gebeurt.

Over de vraag in welke mate persoonlijkheidskenmerken stabiel zijn, bestaan verschillen de meningen. Wat zijn de 3 visies?

De visie dat de persoonlijkheidsontwikkeling vooral biologisch is bepaald, staat naast de visie

dat consistentie in persoonlijkheidstrekken niet wil zeggen dat zich geen veranderingen kunnen voordoen.


Volgens een derde visie zijn trekken en niveaus behoorlijk stabiel, maar bestaat er bewijs dat individuele niveaus veranderen.

Zo is er bewijs dat opvoedingsstijl en werkervaringen van invloed zijn op de persoonlijkheidsontwikkeling in de jonge volwassenheid.

Over de vraag in welke mate persoonlijkheidskenmerken stabiel zijn, bestaan verschillende meningen. Wat kan er al met al op basis van de beschikbare gegevens gesteld worden?

  • Persoonlijkheid stabieler is over kortere dan over langere perioden.
  • Persoonlijkheid stabieler is in de volwassenheid dan in de kindertijd.
  • Er individuele verschillen in stabiliteit zijn.
  • De mate van omgevingsinvloed nog bepaald moet worden.
  • Sommige oorzaken van stabiliteit genetisch zijn en sommige aan de omgeving gerelateerd

Vanaf de jaren tachtig tot het begin van deze eeuw was er onder trekkenpsychologen consensus over de Big Five. Dat veranderde toen meerdere dataverzamelingen, uit internationaal onderzoek, leken
aan te geven dat een zesde factor was gemist. Het gaat om de factor eerlijkheid/nederigheid. Houdt deze suggestie ook wetenschappelijk gezien stand?

Op basis van zelfbeoordelingen met gebruik van bijvoeglijke naamwoorden die persoonlijkheid beschrijven, kan
deze vraag met ja beantwoord worden.

Individuele verschillen in eerlijkheid en oprechtheid,
tegenover sluwheid en ontrouw, vormen een betrouwbare zesde factor.

Wat is een van de sterkste punten van het Big Five-model?

Dat het psychologen voorziet van een uitgebreid en breed geaccepteerd gereedschap dat toegepast wordt op allerlei gebieden.
Zo kan aan
de hand van persoonlijkheidstrekken voorspeld worden welke beroepsrichting mensen zullen kiezen
en waarin ze succesvol zullen zijn.


Overigens wordt deze bevinding door anderen in twijfel getrokken, onder meer omdat andere dan de in de Big Five opgenomen persoonlijkheidskenmerken medebepalend zijn voor werkprestaties.

Een van de sterkste punten van het Big Five-model is dat het psychologen voorziet van een uitgebreid en breed geaccepteerd gereedschap dat toegepast wordt op allerlei gebieden. Wat zijn de verschillende toepassingsgebieden ?

  • Een toepassingsgebied is ook dat van subjectief welbevinden
  • Een ander toepassingsgebied is dat van gezondheid
  • welke beroepsrichting mensen zullen kiezen
    en waarin ze succesvol zullen zijn.

Aanhangers van het vijffactorenmodel hechten ook veel belang aan de betekenis ervan voor diagnose en behandeling. Wat is hun visie?

Ze zien veel abnormaal gedrag als een overdreven versie van normale persoonlijkheidstrekken.

Veel vormen van psychopathologie zijn niet zozeer een afzonderlijke, van
het normale afwijkende categorie als wel een andere dan normale positie in een continuüm

Ook voor psychologische behandelingen wordt belang gehecht aan de Big Five. Wat is daar de reden van?

Met een beter inzicht in iemands persoonlijkheid is een therapeut in staat betere keuzes te maken voor behandelingsvormen.

Er kan gesteld worden dat het vijffactorenmodel zich bewezen heeft op diverse terreinen van de psychologie, welke terreinen zijn dit?

Vooral daar waar men voorspellingen wil doen over psychologisch en sociaal gedrag.
In andere domeinen is de betekenis van het model beperkt.
Zo biedt het geen inzicht in het ontstaan van psychopathologie.

Waar duiden trekken op?

Op consistentie en regelmatigheid in iemands gedrag.
Dat roept de vraag op in welke
mate die consistentie geldt.

Sinds de jaren zestig hebben verschillende auteurs zich afgevraagd of er
wel genoeg consistentie is om het concept van trekken als de kern van de persoonlijkheidstheorie op te kunnen vatten.

De invloedrijke auteur en onderzoeker Mischel concludeerde dat het menselijk gedrag zeer variabel en inconsistent is. Wat meende hij?

Dat die inconsistentie als een basale menselijke vaardigheid gezien kan worden, die ons in staat stelt ons gedrag aan te passen aan verschillende mogelijkheden, beperkingen, regels en normen in verschillende omstandigheden.

Vanaf de jaren zeventig ontstond een debat over de mate waarin de omgeving invloed heeft op de persoonlijkheid. Deze persoon-situatiecontroverse domineerde lange tijd het werkveld van de
persoonlijkheidspsychologie.
Bij de vraag in hoeverre mensen consistent zijn in hun trekken gaat het om twee aspecten, welke zijn dat?

1. Consistentie over langere tijd.
2. Consistentie in verschillende omstandigheden.


Volgens aanhangers van de trekkentheorie zijn beide aspecten waar, maar critici zetten vraagtekens bij de stabiliteit van trekken in verschillende situaties.

Trekkenpsychologen betogen dat het zinloos is om gedrag te meten in een situatie en dat als bewijs te beschouwen. Het is nodig metingen te doen in verschillende situaties. Mischel en Peake deden in 1983 op deze manier onderzoek naar zorgvuldigheid onder studenten. Wat bevestigden hun bevindingen?

Wat in 1928 door Hartshorne en May ook al was gevonden, namelijk dat de longitudinale stabiliteit hoog was, maar de cross-situationele stabiliteit laag.


Vragenlijsten vragen wel naar algemene tendensen bij het vertonen van bepaalde persoonlijkheidstrekken, maar niet hoe variabel het gedrag is.

Zelfs als we aannemen dat mensen
verschillen in de gemiddelde mate waarin ze aan trekken gerelateerd gedrag vertonen, dan nog kan er sprake zijn van enorme variabiliteit rond het gemiddelde.

In bepaalde opzichten zijn de trekkentheorieën opvallend compleet.Toch is er ook sprake van onvolledigheid. Waar ging de aandacht vooral naar?

Naar het ontwikkelen van een allesomvattend systeem van
persoonlijkheidskenmerken en naar de vraag in hoeverre verschillen in trekken verschillen in gedrag
kunnen voorspellen.

De trekkentheorieën missen volledigheid op twee punten, welke zijn dat?

• De relatieve afwezigheid van analyses van dynamische persoonlijkheidsprocessen.
• Het relatieve gebrek aan aandacht voor het individu.

Dat laatste is een significante beperking. De kenmerken die door factoranalyse worden gevonden
kunnen niet zomaar worden toegepast op de psyche van elk individu afzonderlijk

Bestaat er op de trekkentheorie gebaseerde therapie?

Nee. Aanhangers van de theorie kunnen hiertegen inbrengen dat dit ook nooit hun bedoeling is geweest. Het zou onredelijk zijn de theorie op dit punt negatief te beoordelen.


De theorieën zorgen voor methoden om voorspellingen te doen. Als die methoden het belangrijkste product van de persoonlijkheidstheorie zijn, dan kan van een succes gesproken worden. Anderen vinden dat de theorie ook klinisch bruikbaar zou moeten zijn en missen dat aspect.

Op welke vragen heeft de trekkenbenadering  ontegenzeglijk antwoorden opgeleverd?

  • Op de vragen hoeveel dimensies nodig zijn om verschillen tussen mensen te beschrijven (5 (of 6)),
  • of menselijke trekken consistent zijn (ja) en of er relaties zijn tussen individuele verschillen en verschillen in gedrag (ja).
  • Een andere belangrijke bijdrage van de benadering is dat die zich goed leent voor de integratie van biologische aspecten in een omvattend persoonlijkheidsmodel.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo